ECLI:NL:RVS:2014:4313

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
201408696/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking erkenning bedrijfsvoorraad BCA Autoveiling B.V. door RDW

Op 19 november 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen BCA Autoveiling B.V. en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van de intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad van BCA door de RDW, welke intrekking op 11 april 2014 was vastgesteld. BCA had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de RDW verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Gelderland bevestigde op 15 oktober 2014 de beslissing van de RDW, waarop BCA hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 13 november 2014 werd BCA vertegenwoordigd door T. Freijsen en I. Aukema, bijgestaan door mr. W.A.J. Hagen, terwijl de RDW werd vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg. De voorzieningenrechter oordeelde dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De RDW had de erkenning ingetrokken omdat BCA volgens hen voertuigen in de bedrijfsvoorraad had opgenomen zonder dat zij de eigendom daarvan had verkregen, wat in strijd zou zijn met de Wegenverkeerswet 1994.

De voorzieningenrechter overwoog dat de werkwijze van BCA, zoals uiteengezet in hun algemene voorwaarden, niet in overeenstemming was met de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat BCA slechts als tussenpersoon fungeerde en dat de eigendomsoverdracht niet correct was uitgevoerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende twijfel bestond over de rechtmatigheid van de intrekking van de erkenning door de RDW, en besloot om de besluiten van de RDW te schorsen tot twee weken na de uitspraak in de hoofdzaak. Tevens werd de RDW veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van BCA en het griffierecht.

Uitspraak

201408696/2/A1.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BCA Autoveiling B.V. (hierna: BCA), gevestigd te Barneveld,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 15 oktober 2014 in zaak nrs. 14/4512 en 14/4510 in het geding tussen:
BCA
en
de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2014 heeft de RDW de erkenning bedrijfsvoorraad van BCA voor een periode van 6 weken ingetrokken.
Bij besluit van 27 juni 2014 heeft de RDW het door BCA daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2014 heeft de rechtbank het door BCA daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft BCA hoger beroep ingesteld. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 november 2014, waar BCA, vertegenwoordigd door T. Freijsen en I. Aukema, bijgestaan door mr. W.A.J. Hagen, advocaat te Arnhem, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
Ingevolge artikel 65, tweede lid, kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend:
a. niet meer voldoet aan de voor de erkenning gestelde eisen,
b. de verplichtingen, vervat in artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 64, tweede lid, niet nakomt, of
c. handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
3. De RDW heeft het besluit genomen, omdat hij zich op het standpunt stelt dat BCA, in strijd met artikel 62, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 voertuigen in haar bedrijfsvoorraad heeft opgenomen, waarvan zij op dat moment niet de eigendom had.
4. De gepubliceerde Algemene Voorwaarden van BCA zijn volgens deze algemene voorwaarden van toepassing op alle transacties en overeenkomsten van en met BCA binnen Nederland. Artikel 4 van de algemene voorwaarden bevat een regeling inzake de eigendomsoverdracht van te verkopen voertuigen aan BCA.
Volgens artikel 4, eerste lid, van de algemene voorwaarden, zal de verkoper de voertuigen die zij wenst te verkopen bij BCA aanmelden en vervolgens met de autopapieren en de sleutels bij BCA afleveren, op het terrein van BCA in Barneveld. Volgens het tweede lid, heeft dit afleveren te gelden als een levering van het voertuig aan BCA, onder de opschortende voorwaarde dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand komt.
Volgens het derde lid, komt de verkoop van voertuigen door verkoper aan BCA en de daarvoor benodigde koopovereenkomst definitief tot stand door verzending van de door BCA gehanteerde inkoopbevestiging aan verkoper, of door een bevestiging van de inkoop door BCA op andere wijze. Met deze inkoopbevestiging accepteert BCA het onvoorwaardelijke aanbod tot koop van de in de inkoopbevestiging genoemde voertuigen van verkoper, en is er sprake van een afgeronde koopovereenkomst. Verzending van de inkoopbevestiging heeft volgens de algemene voorwaarden tot gevolg dat de voorwaarde voor de levering is vervuld en dat BCA eigenaar wordt van de voertuigen. Dan vindt opneming in de bedrijfsvoorraad plaats.
5. Ter zitting in hoger beroep, alsmede reeds daarvoor, onder meer in de brief van 12 mei 2014 aan de RDW, in het beroepschrift en in het hoger beroepschrift, heeft BCA uitleg gegeven over haar werkwijze. Deze bestaat er volgens de gegeven uitleg in, dat indien na de (af)levering van het voertuig aan BCA door de verkoper, door BCA op de veiling de vooraf met verkoper afgesproken en derhalve acceptabele (minimum)prijs voor het voertuig wordt verkregen, terstond de hiervoor besproken inkoopbevestiging aan de verkoper wordt verzonden. Daarmee wordt volgens BCA de koop van het voertuig van verkoper definitief, alsmede wordt daarmee de opschortende voorwaarde voor de levering vervuld. BCA wordt daarmee volgens de algemene voorwaarden eigenaar en levert vervolgens het voertuig als eigenaar aan de koper op de veiling.
6. Anders dan in de algemene voorwaarden wordt vermeld, heeft de rechtbank overwogen dat BCA gelet op haar werkwijze, nimmer de eigendom van de door haar via een veiling doorverkochte auto’s heeft verkregen. Volgens de rechtbank is in ieder geval de daartoe vereiste leveringshandeling achterwege gebleven. Uit de uitspraak van de rechtbank kan verder worden afgeleid dat zij van oordeel is dat gelet op de werkwijze van BCA, uitsluitend eigendomsoverdracht plaatsvindt van de oorspronkelijke verkoper aan de koper op de veiling, en dat BCA daarbij slechts als tussenpersoon fungeert.
7. Bovenvermeld oordeel van de rechtbank strookt niet met de algemene voorwaarden en evenmin met de bijzondere samenwerkingsovereenkomst die BCA blijkens de gedingstukken op 1 oktober 2012 met LeasePlan Nederland N.V. heeft gesloten.
Reeds daarom is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand buiten twijfel dat de Afdeling de uitspraak van de rechtbank in stand zal laten. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen de praktijk zoals die door BCA in deze procedure reeds meerdere malen, ook voorafgaand aan de beslissing op bezwaar, is toegelicht. Deze toelichting van BCA komt overeen met de gedingstukken en is onvoldoende gemotiveerd door de RDW betwist. De enkele stelling ter zitting dat niet inzichtelijk is voor de RDW of slechts voertuigen die in eigendom zijn verkregen in de bedrijfsvoorraad worden aangemeld, is daartoe onvoldoende.
8. Nu ter zitting is gebleken dat de RDW niet bereid is om in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak, de tenuitvoerlegging van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 april 2014 uit te stellen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
9. De directie van de RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer van 27 juni 2014, kenmerk BZW140298/bob, en het besluit van de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer van 11 april 2014, kenmerk E&T2014/192/JD/LW, tot twee weken na de bekendmaking van de uitspraak in het hoger beroep;
II. veroordeelt de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer tot vergoeding van de bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BCA Autoveiling B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BCA Autoveiling B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Bolleboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
641.