201405063/1/A2.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 mei 2014 in zaken nrs. 13/6864 en 13/6865 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 17 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011 voor [appellant] herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluiten van 29 mei 2012 en 4 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011 voor [appellant] definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] tegen de besluiten van 17 april 2012 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2014, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling dat [appellant] beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 27 juni 2013, dat betrekking heeft op de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag. Uit de aangevallen uitspraak volgt dat de rechtbank de besluiten van 29 mei 2012 en 4 juli 2012, die betrekking hebben op de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag, heeft getoetst. Daarmee heeft de rechtbank de grondslag van het geschil verlaten.
2. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 27 juni 2013 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
3. Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet kwaliteitseisen kinderopvang en peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) heeft een ouder voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag indien de ouder in dat jaar tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten.
4. Aan de besluiten van 17 april 2012, gehandhaafd bij het besluit van 27 juni 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij inkomen uit werk en woning heeft genoten, zodat hij geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft.
5. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen hem ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord. Hiertoe voert [appellant] aan dat de Belastingdienst/Toeslagen hem, anders dan in het bestreden besluit is vermeld, niet heeft gebeld.
5.1. In het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat herhaaldelijk is geprobeerd [appellant] telefonisch te bereiken om zijn bezwaar toe te lichten en dat [appellant] van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
Uit artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat een bestuursorgaan, alvorens op het bezwaar te beslissen, de belanghebbende in de gelegenheid dient te stellen te worden gehoord. Daarvan kan slechts worden afgezien indien zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb. Dat [appellant] voor de Belastingdienst/Toeslagen telefonisch niet bereikbaar was, wat daar ook van zij, betreft niet een in artikel 7:3 van de Awb bedoelde situatie. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] ten onrechte niet gehoord.
Het betoog slaagt.
6. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 27 juni 2013 gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal hierna onderzoeken of de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen blijven, nu [appellant] alsnog zijn standpunt naar voren heeft kunnen brengen.
7. Ter zitting is gebleken dat partijen niet langer verdeeld zijn over het antwoord op de vraag of [appellant] in 2010 en 2011 inkomen uit werk en woning heeft genoten. [appellant] heeft toegelicht dat hij zichzelf geen salaris heeft kunnen uitbetalen wegens betalingsproblemen bij zijn cliënten. Ook heeft hij om medische redenen enige tijd geen werkzaamheden kunnen verrichten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld, dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij inkomen uit werk en woning heeft genoten en reeds daarom geen aanspraak had op kinderopvangtoeslag.
8. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 27 juni 2013 geheel in stand te laten.
9. Voor proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 mei 2014 in zaken nrs. 13/6864 en 13/6865;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 27 juni 2013, kenmerk 1792.55.617;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 290,00 (zegge: tweehonderdnegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
85-799.