ECLI:NL:RVS:2014:4297

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
201404191/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing horeca-exploitatievergunning door burgemeester in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een horeca-exploitatievergunning door de burgemeester van Dirksland. De burgemeester heeft op 3 augustus 2012 de aanvraag afgewezen, omdat de vestiging en exploitatie van het horecabedrijf in strijd zou zijn met het bestemmingsplan Dorpsgebied Dirksland 2011. De rechtbank Rotterdam heeft op 10 april 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 oktober 2014. Tijdens de zitting zijn zowel [appellant] als de burgemeester vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente verschenen. De Raad heeft overwogen dat volgens de Algemene plaatselijke verordening gemeente Dirksland 2010 een horecabedrijf niet zonder vergunning geëxploiteerd mag worden. De burgemeester weigerde de vergunning omdat het beoogde horecabedrijf niet in overeenstemming was met de geldende bestemmingsplannen, die slechts horecabedrijven van categorie 1b toestaan, terwijl [appellant] een horecabedrijf van categorie 2 wilde vestigen.

[appellant] voerde aan dat het bestemmingsplan tekortkomingen vertoont en dat de burgemeester inconsistent handelt door andere horecabedrijven in de omgeving niet handhavend aan te pakken. De Raad van State oordeelde echter dat het bestemmingsplan onherroepelijk is en dat de burgemeester terecht de aanvraag heeft afgewezen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bestemming en de bijbehorende voorschriften duidelijk zijn en dat de toelichting op het bestemmingsplan geen betekenis heeft in deze context.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201404191/1/A3.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dirksland, gemeente Goeree-Overflakkee,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 april 2014 in zaak nr. 13/479 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Dirksland, thans gemeente Goeree-Overflakkee.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft de burgemeester een aanvraag van [appellant] om verlening van een horeca-exploitatievergunning afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2012 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nadere stukken ingediend.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2014, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door F.H.C. Benschop-van Kapel en F. Flikweert, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Dirksland 2010 (hierna: de Apv) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het tweede lid, onder a, weigert de burgemeester de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 6.1, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan Dorpsgebied Dirksland 2011 zijn, voor zover thans van belang, de als centrum aangewezen gronden bestemd voor horecabedrijven uit ten hoogste de categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten.
2. De burgemeester heeft de door [appellant] aangevraagde horeca-exploitatievergunning bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 augustus 2012 geweigerd, omdat de vestiging en exploitatie van het horecabedrijf zoals [appellant] het voor ogen heeft aan de [locatie] te Dirksland in strijd is met het bestemmingsplan Dorpsgebied Dirksland 2011 (hierna: het bestemmingsplan). Volgens de Staat van Horeca-activiteiten valt het door [appellant] verlangde café, dat op zaterdag en zondag tot 1.00 uur open zal zijn, in categorie 2. Ingevolge artikel 6.1, onder c, van de planregels is op een perceel met de bestemming centrum, wat voor [locatie] het geval is, slechts een horecabedrijf van ten hoogste de categorie 1b toegestaan. Een nadere functieaanduiding bij het perceel ontbreekt. In paragraaf 4.8 van de toelichting op het bestemmingsplan staat weliswaar dat op het perceel [locatie] een horecabedrijf van categorie 2 is toegestaan, maar de geldende bestemming en de bijbehorende voorschriften zijn bepalend. De toelichting kan slechts meer inzicht geven over de bedoeling van de planwetgever indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften op zichzelf of in samenhang bezien niet duidelijk zijn.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een horeca-exploitatievergunning terecht heeft gehandhaafd. Hiertoe voert hij aan dat het bestemmingsplan tekortkomingen kent. Hij betoogt dat het ontbreken van een nadere functieaanduiding een vergissing is, nu bij zijn perceel ook de functieaanduiding wonen ontbreekt. Hij voert voorts aan dat het ontbreken van functieaanduidingen maakt dat van de toelichting bij het bestemmingsplan moet worden uitgegaan. De bestemming van andere horecabedrijven in Dirksland volgt volgens hem ook slechts uit de toelichting. Dat de burgemeester de plankaart op verschillende wijzen uitlegt, blijkt uit het feit dat hij ten aanzien van deze horecabedrijven niet handhavend optreedt. Voorts stelt [appellant] dat uit de aan hem op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ) opgelegde heffing blijkt dat volgens het bestemmingsplan nog steeds een horecabedrijf van de categorie 2 op zijn perceel is toegestaan.
4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bestemmingsplan onherroepelijk is en van de rechtmatigheid ervan moet worden uitgegaan. Zij heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de tekortkomingen van het bestemmingsplan, dan ook terecht geen grond gevonden voor vernietiging van het bij haar bestreden besluit. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bestemming en bijbehorende planvoorschriften duidelijk zijn en dat onder die omstandigheden aan de toelichting geen betekenis toekomt. Dat de bestemming van andere horecabedrijven in Dirksland volgens [appellant] slechts blijkt uit de toelichting, kan niet worden gevolgd, nu ingevolge artikel 6.1, onder c, van de planvoorschriften de als centrum aangewezen gronden bestemd zijn voor horecabedrijven uit ten hoogste de categorie 1b en uit de plankaart blijkt dat de horecabedrijven in Dirksland, gelegen aan de Kaai en de Voorstraat, als centrum zijn aangewezen. Dat het pand aan de [locatie] voor de heffing op grond van de WOZ als bedrijfsruimte is aangemerkt, maakt voorts niet dat de burgemeester de aanvraag om verlening van een horeca-exploitatievergunning ten onrechte met toepassing van artikel 2:28, tweede lid, onder a, heeft afgewezen. Uit de heffing op grond van de WOZ volgt immers niet dat exploitatie van het door hem beoogde horecabedrijf op zijn perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen biedt hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de aanvraag om verlening van een horeca-exploitatievergunning terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
382-819.