ECLI:NL:RVS:2014:4293

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
201403299/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van zorgtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 10 maart 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 28 oktober 2011 de definitief toegekende zorgtoeslag van [appellant] over 2009 herzien en vastgesteld op nihil, met een terugvordering van € 1.462,00. Dit besluit volgde op een eerdere afwijzing van de aanvraag om zorgtoeslag over 2009, die door de Belastingdienst/Toeslagen was afgewezen omdat de aanvraag te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt had gesteld dat [appellant] geen aanspraak maakte op zorgtoeslag over 2009, omdat hij de aanvraag te laat had ingediend.

[appellant] betoogde dat hij niet wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend en dat hij erop vertrouwde dat zijn aanvraag zou worden gehonoreerd. De rechtbank oordeelde echter dat [appellant] vanaf het besluit van 27 juni 2011 had moeten begrijpen dat hij geen recht had op zorgtoeslag, omdat zijn aanvraag te laat was ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen had de herziening van de zorgtoeslag gebaseerd op artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), dat bepaalt dat een toegekende tegemoetkoming kan worden herzien indien deze tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende dit wist of behoorde te weten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was om de herziening door te voeren, ongeacht het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen strijd was met het verbod van reformatio in peius, omdat de Belastingdienst/Toeslagen ook zonder het beroep tot herziening kon overgaan. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201403299/1/A2.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2014 in zaak nr. 13/2219 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief toegekende zorgtoeslag van [appellant] over 2009 herzien vastgesteld op nihil en € 1.462,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 18 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2014, waar [appellant], in persoon, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt), zoals dit luidde ten tijde van belang, is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien, indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge het derde lid kan een herziening op grond van dit artikel leiden tot een terug te vorderen bedrag.
2. [appellant] heeft op 27 januari 2011 een aanvraag om zorgtoeslag ingediend over het jaar 2009.
Bij besluit van 21 maart 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze aanvraag afgewezen. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] de aanvraag na het door de inspecteur verleende uitstel voor het doen van aangifte inkomstenbelasting, en daarmee te laat, ingediend.
Het hiertegen gerichte bezwaar van [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit van 27 juni 2011 ongegrond verklaard (hierna ook: de afwijzing).
Bij besluit van 12 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2009 definitief berekend en vastgesteld op € 1.462,00 (hierna: de tegemoetkoming).
Bij besluit van 28 oktober 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming herzien vastgesteld op nihil en € 1.462,00 teruggevorderd (hierna: het herzieningsbesluit).
Bij besluit van 18 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij de zorgtoeslag van [appellant] over 2009 mocht herzien op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir. Gelet op de afwijzing wist [appellant], of behoorde hij te weten, dat hij geen aanspraak maakte op zorgtoeslag over 2009, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
3. [appellant] betoogt dat niet is voldaan aan de voor herziening gestelde eisen van artikel 21, aanhef en onder b, van de Awir, omdat hij ten tijde van het herzieningsbesluit niet wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend en dit ook niet had kunnen weten. [appellant] voert hiertoe aan dat hij bij beroepschrift van 5 augustus 2011 tegen de afwijzing is opgekomen en hij ervan is uitgegaan dat de Belastingdienst/Toeslagen met het besluit van 12 augustus 2011 dat kort hierop volgde, is tegemoetgekomen aan de beroepsgronden van [appellant] , ook omdat de Belastingdienst/Toeslagen hem in juli 2011 telefonisch diverse malen had toegezegd dat zijn verzoek om toekenning van zorgtoeslag over 2009 zou worden gehonoreerd. Volgens [appellant] bestond dus ten tijde van het herzieningsbesluit geen aanleiding te twijfelen aan de tegemoetkoming, te meer nu de Afdeling het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen over de afwijzing eerst ruim na dit besluit, bij uitspraak van 12 september 2012 in zaak nr. 201201482/1/A2, heeft bevestigd.
3.1. De mogelijkheden om een definitief toegekende tegemoetkoming in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn geregeld in de artikelen 20 en 21 van de Awir. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir ten grondslag gelegd. Bepalend is of [appellant] wist of had behoren te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend.
3.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich bij het besluit van 27 juni 2011 op het standpunt gesteld dat hij niet tegemoet komt aan het bezwaar van [appellant] tegen de afgewezen aanvraag zorgtoeslag over 2009, omdat hem uitstel tot het doen van aangifte inkomstenbelasting was verleend tot 22 oktober 2010 en hij de aanvraag daarna, te weten op 27 januari 2011, en daarmee te laat, heeft ingediend. Nu de bewoordingen van dit besluit duidelijk zijn, het besluit deugdelijk is gemotiveerd en [appellant] de feiten waarop dit besluit is gebaseerd, niet heeft betwist, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] vanaf het besluit van 27 juni 2011 wist of behoorde te weten dat hij geen aanspraak maakte op zorgtoeslag over 2009 omdat hij de aanvraag te laat had ingediend. Dat de Afdeling het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen eerst bij uitspraak van 12 september 2012 heeft bevestigd, doet niet hieraan af.
De Belastingdienst/Toeslagen is in de door [appellant] ingestelde procedure tegen de afwijzing niet teruggekomen op het standpunt dat de aanvraag zorgtoeslag over 2009 te laat is ingediend. In het besluit van 12 augustus 2011, dat volgens de Belastingdienst/Toeslagen op een computerfout berustte, heeft hij niet gerefereerd aan de tegen de afwijzing gerichte gronden van [appellant]. Daarbij komt dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen drie maanden na 12 augustus 2011 de vermeende computerfout heeft hersteld. Ook overigens is niet gebleken van objectieve feiten en omstandigheden die de aanname van [appellant], dat de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 12 augustus 2011 aan die gronden is tegemoetgekomen, rechtvaardigen.
Aan de stelling van [appellant] over de telefonische toezeggingen kan niet het door hem gewenste gewicht worden toegekend, nu deze stelling niet verifieerbaar is en niet wordt ondersteund door nadere stukken.
[appellant] heeft tevergeefs verwezen naar het kindgebonden budget over 2009 dat aan hem is toegekend, ondanks de te late indiening van zijn aanvraag hiertoe. De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht aangevoerd dat de situaties niet vergelijkbaar zijn. Ook zonder aanvraag kan de Belastingdienst/Toeslagen een besluit over kindgebonden budget nemen, terwijl een besluit over zorgtoeslag uitsluitend op aanvraag kan worden genomen. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen onweersproken ter zitting gesteld dat aan de toekenning van kindgebonden budget over 2009, anders dan hier bij de zorgtoeslag het geval is, geen expliciete afwijzing vooraf is gegaan.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen niet in strijd met het verbod van reformatio in peius heeft gehandeld. [appellant] voert hiertoe aan dat hij door zijn beroep tegen de afwijzing in een nadeliger positie is geraakt. Volgens [appellant] staat dit oorzakelijk verband vast, nu de Belastingdienst/Toeslagen in de beroepsprocedure over de afwijzing in zijn verweerschrift van 13 oktober 2011 heeft gesteld dat de tegemoetkoming kan worden herzien op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir, en hij vervolgens bij besluit van 28 oktober 2011 tot herziening is overgegaan.
4.1. Wat ook zij van het door [appellant] gestelde oorzakelijk verband, de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen niet in strijd met het verbod van reformatio in peius heeft gehandeld, aangezien de Belastingdienst/Toeslagen ook los van het door [appellant] ingestelde beroep tegen de afwijzing bevoegd was tot herziening van de tegemoetkoming over te gaan op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir. Het betoog faalt.
5. [appellant] voert tot slot aan dat de in beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Op die gronden is de rechtbank ingegaan. [appellant] heeft, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Het aangevoerde kan dan ook niet tot vernietiging van die uitspraak leiden.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Wortmann w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
615.