201403798/1/A1.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Tiel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 maart 2014 in zaak nr. 13/7694 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Tiel.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft het college geweigerd aan [appellant] en anderen omgevingsvergunning eerste fase te verlenen voor het realiseren van zeven woningen op het perceel [locatie] te Tiel.
Bij uitspraak van 27 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2014, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen en ing. A.H. Kleijer, en het college en de raad, vertegenwoordigd door J. Sluizeman en W. Rovers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "Passewaaij Zuid" rusten op het perceel de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Structureel Groen". Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu het bouwplan deels is gelegen buiten het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak. [appellant] en anderen hebben ten behoeve van het bouwplan een door Bylaer advies- en tekenburo opgestelde ruimtelijke onderbouwing van 1 november 2012 overgelegd.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3o, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 2.20a, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring is vereist als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.
Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft.
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3˚, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 1 van de bij de Awb behorende bijlage 2, zoals deze luidden ten tijde van belang, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, genomen op grond van artikel 2.27, eerste lid van de Wabo, met uitzondering van beroep dat wordt ingesteld door het bevoegde gezag ter zake van het besluit waarop de verklaring betrekking heeft.
3. Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft de raad geweigerd een verklaring van geen bedenkingen af te geven, omdat het bouwplan in strijd is met het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen en ter motivering van dit besluit, onder andere, verwezen naar het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Tiel Zuid".
4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad in redelijkheid heeft kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen en het college derhalve ten onrechte omgevingsvergunning heeft geweigerd. Zij voeren hiertoe aan dat het perceel inmiddels geheel wordt omsloten door nieuwbouwwoningen, dat wat betreft de omvang van de aangevraagde woningen aansluiting is gezocht bij deze reeds aanwezige nieuwbouwwoningen terwijl het toestaan van maximaal drie woningen zal leiden tot kavels die niet aansluiten bij voormelde woningen, dat geen sprake is van uitbreiding maar inbreiding en dat de huidige voormalige boerderij op het perceel in slechte staat van onderhoud verkeert. Daarnaast voorziet het bouwplan in een groenstrook aan de oostkant van het perceel, waarmee eventuele bezwaren tegen het kappen van bomen op het perceel worden ondervangen en is reeds een woning gebouwd op gronden waarop de bestemming "Structureel Groen" rust, aldus [appellant] en anderen. Voorts verwijzen [appellant] en anderen naar het door hen tegen het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan "Tiel Zuid" ingediende beroep.
4.1. In artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 6.5, eerste lid, van het Bor, is bepaald dat, indien sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3˚, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, niet wordt verleend, dan nadat de raad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben. De inhoud van het besluit van de raad wordt in het besluit omtrent de omgevingsvergunning verwerkt. Dit betreft niet alleen de verlening van een verklaring van geen bedenkingen, maar ook de weigering van de raad om de verklaring van geen bedenkingen te verlenen. De rechtmatigheid van het besluit omtrent de verklaring van geen bedenkingen wordt getoetst in het kader van het beroep tegen het besluit inzake de omgevingsvergunning.
4.2. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een verklaring van geen bedenkingen heeft kunnen weigeren. Hierbij is van belang dat de raad heeft verwezen naar de procedure van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Tiel-Zuid" en dat de raad in deze procedure naar voren heeft gebracht dat zeven woningen aan de [locatie]] stedenbouwkundig niet inpasbaar zijn. Volgens de raad moet de van oudsher bestaande groenzone, die ten zuiden van [locatie] begint en mede de percelen van [appellant] en anderen omvat, zoveel mogelijk worden behouden en derhalve is voor een ruime verkaveling gekozen in het bestemmingsplan. Deze ruime verkaveling voorkomt voorts de verdichting op de percelen hetgeen ten goede komt aan de woonkwaliteit aldaar en aansluit bij de oostelijk gelegen bebouwing, aldus de raad. In de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014 in zaak nr. 201402535/1/R2 is overwogen dat de raad, in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan "Tiel Zuid", zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het bouwplan onvoldoende rekening is gehouden met deze stedenbouwkundige aspecten. De Afdeling sluit zich in de onderhavige zaak aan bij de conclusie van de uitspraak van 5 november 2014. Anders dan [appellant] en anderen betogen, maakt de omstandigheid dat een vervallen boerderij is gelegen op het perceel, nog niet dat de raad niet in redelijkheid een verklaring van geen bedenkingen heeft kunnen weigeren. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezigheid van de boerderij niet met zich brengt dat het bouwplan ruimtelijk inpasbaar moet worden geacht.
De conclusie is dat het college, gelet op artikel 2.20a van de Wabo, de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Borman w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
700.