201403431/1/A4.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 maart 2014 in zaak nr. 13/3130 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2012 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van dwangsommen ten bedrage van in totaal € 25.000,00.
Bij besluit van 7 mei 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2014, waar het college, vertegenwoordigd door G.J.R. Lutje Schipholt en F. van Nijkerk, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 22 juni 2012 heeft het college aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd wegens het handelen in strijd met de aan haar op 9 november 2009 verleende watervergunning, behorende bij het bodemenergiesysteem op het perceel [locatie] te [plaats]. [appellante] is gelast de overtredingen ongedaan te maken. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 5.000,00 per overtreding met een maximum van € 25.000,00.
2. Voor zover [appellante] stelt dat uit de vragen van de rechtbank ter zitting bleek dat de rechter niet op de hoogte was van het dossier, overweegt de Afdeling dat in deze procedure de uitspraak van de rechtbank ter beoordeling staat. [appellante] heeft niet vermeld in welk opzicht de door haar veronderstelde onbekendheid van de rechter met het dossier, wat er overigens zij van die veronderstelling, heeft geleid tot een onjuiste uitspraak door de rechtbank.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij bij email van 25 juni 2012 geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 22 juni 2012. Volgens haar heeft de rechtbank dan ook niet van de juistheid van de last onder dwangsom kunnen uitgaan.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het e-mailbericht van [appellante] van 25 juni 2012 niet als bezwaar kan worden aangemerkt, nu uit dat e-mailbericht op geen enkele wijze blijkt dat [appellante] zich niet kon verenigen met de opgelegde last onder dwangsom. Niet is gebleken dat binnen de bezwaartermijn een ander geschrift is ingediend dat als bezwaar zou kunnen worden aangemerkt. Nu tegen het besluit van 22 juni 2012 geen bezwaar is gemaakt, is dit besluit in rechte onaantastbaar. Derhalve moet van de rechtmatigheid van dat besluit worden uitgegaan. Voor zover [appellante] gronden tegen het besluit van 22 juni 2012 heeft aangevoerd, kunnen deze gronden in deze procedure niet aan de orde komen.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college van invordering zou moeten afzien. Daartoe voert zij aan dat door het disfunctioneren van software de gevraagde meetgegevens pas op 3 oktober 2012 beschikbaar waren en zij daarom niet eerder aan de last kon voldoen. Verder voert zij aan dat betaling van de dwangsommen tot haar faillissement zou leiden.
4.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, overwogen dat bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht dient te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. De rechtbank heeft in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd terecht geen bijzondere omstandigheid gezien. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat het de verantwoordelijkheid van [appellante] zelf is om tijdig aan de last te voldoen. Het door haar gestelde disfunctioneren van de software komt derhalve voor haar eigen rekening. Evenmin is het betoog dat invordering tot faillissement zou leiden een bijzondere omstandigheid om van invordering af te zien, reeds omdat [appellante] dit betoog niet nader heeft onderbouwd.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
462-720.