ECLI:NL:RVS:2014:4271

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
201402890/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor wijziging gebruik winkel naar restaurant te Leiden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 februari 2014, waarin het beroep van [appellant A] tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Leiden ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 4 september 2013, betrof de wijziging van het gebruik van een winkel naar een restaurant, inclusief de plaatsing van een tweede toilet en een afvoerkanaal op het perceel [locatie] te Leiden.

De rechtbank had geoordeeld dat het college in redelijkheid kon afwijken van de eis van vier parkeerplaatsen, zoals vastgelegd in de Beleidsregels parkeernormen Leiden. [appellant A] betoogde dat de beschikbare parkeervoorzieningen verder dan 400 meter van het perceel lagen en dat de parkeerdruk in de omgeving zou toenemen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 november 2014 behandeld, waarbij zowel [appellant A] als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling concludeerde dat het college zich op het standpunt had kunnen stellen dat er voldoende parkeergelegenheid binnen een straal van 400 meter was, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning op basis van de conceptbeleidsnota 'Horecasferen in de binnenstad' had mogen toetsen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 november 2014.

Uitspraak

201402890/1/A1.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 februari 2014 in zaak nr. 13/8363 in het geding tussen:
[appellant A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van winkel naar restaurant en het plaatsen van een tweede toilet en aan afvoerkanaal op het perceel [locatie] te Leiden.
Bij uitspraak van 26 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2014, waar [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij en W.J. Zweerink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet onder meer in wijzigen van het gebruik van het pand van winkel naar restaurant.
2. [appellant A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de uit de "Beleidsregels parkeernormen Leiden" voortvloeiende eis, dat voor het bouwplan vier parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Hij voert daartoe aan dat de door het college bedoelde beschikbare parkeervoorzieningen zijn gelegen op een loopafstand van meer dan 400 m van het perceel. De bezettingsgraad van deze parkeervoorzieningen is heel hoog en de parkeerdruk in de omgeving zal bovendien toenemen door verschillende toekomstige ontwikkelingen, aldus [appellant A].
2.1. Bij de beoordeling of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van de gemeente Leiden, hanteert het college als beleid Beleidsregels parkeernormen Leiden (hierna: de Beleidsregels).
2.2. In artikel 1 van de Beleidsregels is vermeld dat indien een ruimtelijke activiteit daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het terrein waar die activiteit plaatsvindt of dat bij die activiteit behoort. De vereiste ruimte heeft alleen betrekking op een nieuw ontstane parkeerbehoefte.
In artikel 4 is vermeld dat het bevoegd gezag in ieder geval geheel of gedeeltelijk kan afwijken van wat bepaald is in artikel 1:
a. als wordt aangetoond dat op andere wijze binnen een straal van 400 meter rond de ruimtelijke activiteit in de nodige parkeerruimte wordt voorzien;
b. als de parkeereis niet hoger uitvalt dan vijftien parkeerplaatsen in de zones ‘binnenstad’ en ‘binnenstad bij station’ en niet hoger dan tien parkeerplaatsen in de zones ‘schil’ en ‘schil bij station’ conform de zonekaart die deel uitmaakt van deze regels.
2.3. In het besluit is vermeld dat in de bestaande situatie een parkeerbehoefte bestaat van 2,8 parkeerplaatsen en in de nieuwe situatie van 6,4 parkeerplaatsen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet daarop, het bouwplan moet voorzien in vier extra parkeerplaatsen. Omdat het bouwplan daarin niet voorziet, is het in strijd met artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening. Het college heeft evenwel aanleiding gezien om op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Beleidsregels van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening af te wijken, nu slechts vier extra parkeerplaatsen nodig zijn en de bezoekers van het restaurant binnen een straal van 400 m kunnen parkeren in de parkeervoorzieningen in de binnenstad, zoals op de parkeerterreinen op de Kaasmarkt, de Garenmarkt, de Korevaarstraat en de Haarlemmerstraatgarage.
2.4. Anders dan [appellant A] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Voor zover [appellant A] stelt dat de loopafstand naar de door het college in zijn besluit bedoelde parkeervoorzieningen verder is dan 400 m, wordt overwogen dat in het beleid niet van de loopafstand wordt uitgegaan, maar van belang wordt geacht dat binnen een straal van 400 m van het perceel in de nodige parkeerruimte moet zijn voorzien. Naar het oordeel van de Afdeling is het beleid in zoverre niet onredelijk. [appellant A] heeft met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat niet binnen deze straal van 400 m van het perceel in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. De stukken bevatten geen informatie waaruit blijkt dat ten tijde van belang de door het college bedoelde parkeervoorzieningen niet voor bezoekers van het restaurant op het perceel beschikbaar waren. Voor zover [appellant A] stelt dat de parkeerdruk in de toekomst zal toenemen, geldt dat bij de beantwoording van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan.
Het betoog faalt.
3. [appellant A] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning heeft mogen toetsen aan de conceptbeleidsnota "Horecasferen in de binnenstad" (hierna: nota Horecasferen). Hij voert daartoe aan dat de nota Horecasferen ten tijde van belang nog niet definitief was vastgesteld en dat Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Leiden, en diverse andere organisaties kritiek hebben geuit op deze nota.
3.1. In het besluit heeft het college zich, onder verwijzing naar de in het besluit ingelaste zienswijzennota van augustus 2013 en de aan de aanvraag ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing 'Omgevingsvergunning [locatie]', op het standpunt gesteld dat het bouwplan past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid. Volgens het college is het bouwplan in lijn met de in het op 16 juni 2009 door de raad vastgestelde "Programma Binnenstad" opgenomen ambitie van meer en betere winkel- en horecavoorzieningen. De voorgenomen ontwikkeling is volgens het college evenmin in strijd met de op 11 oktober 2012 door de raad vastgestelde nota "Verder met de binnenstad", welke nota een uitwerking vormt van het "Programma Binnenstad". De Burgsteeg ligt in het deelgebied 'zwerfmilieu', in welk gebied het hoofdprogramma bestaat uit winkels, horeca (lunchroom/restaurant) en terrassen. Volgens het college past het bouwplan ook in het toekomstige beleid dat is neergelegd in de nota Horecasferen. Deze nota is, aldus het college, een praktische uitwerking van het "Programma Binnenstad" en de nota "Verder met de binnenstad". In de nota Horecasferen, op 29 januari 2013 door het college vastgesteld voor inspraak, worden dezelfde deelgebieden onderscheiden als in de nota "Verder met de binnenstad". Met de nota Horecasferen wil de gemeente ervoor zorgen dat de horeca in een bepaald gebied aansluit bij de sfeer en de overige functies in het betrokken gebied. De nota maakt onderscheid tussen de wenselijkheid van verschillende horecacategorieën in de verschillende sfeergebieden en geeft aan of een horecacategorie in een sfeergebied wordt toegestaan, mag uitbreiden of juist wordt geweerd. Binnen het sfeergebied 'zwerfmilieu' wordt horeca toegestaan waar uitsluitend maaltijden worden verstrekt wel of niet in combinatie met dranken, waarbij uitsluitend bediening aan tafel plaatsvindt. Het bouwplan valt onder deze horecacategorie. Het toestaan van deze horeca wordt in de nota Horecasferen gestimuleerd.
3.2. [appellant A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de nota Horecasferen ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 4 september 2013 niet langer het gemeentelijk beleid weergaf. De omstandigheid dat, naar [appellant A] stelt, de nota Horecasferen nog niet definitief was vastgesteld en Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Leiden, en diverse andere organisaties kritiek hebben geuit op deze nota, is daarvoor niet voldoende. Voor zover [appellant A] verwijst naar verslagen van gesprekken van Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Leiden, met de gemeente Leiden in januari en februari 2014 en de omstandigheid dat de nota, zoals ter zitting is aangegeven, inmiddels is ingetrokken, wordt overwogen dat deze omstandigheden, wat daar van zij, dateren van na het besluit van 4 september 2013. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college ten tijde van het nemen van het besluit terecht is nagegaan of het bouwplan het voorgenomen beleid niet doorkruiste.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
473.