201304061/1/A1.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 maart 2013 in zaak nr. 12/2260 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het houden van kippen en hanen op het perceel [locatie] te Lage Mierde (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben P. Waterschoot en L. de Greef een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] alsmede het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2014, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Olthuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Lage Mierde ‘93" de bestemming "Wonen". Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 1.400 m2 en is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Lage Mierde. [appellant] is eigenaar van het naastgelegen perceel en woont daar.
Tijdens een controle van het perceel op 25 januari 2012 is door een medewerker van bouw- en woningtoezicht/bouwkunde geconstateerd dat op het perceel zeven kippen en twee hanen aanwezig waren. Tijdens een controle van 10 april 2012 zijn vijf kippen en een haan waargenomen. De dieren zijn gehuisvest in een ren, waarover een net is gespannen, die is voorzien van een binnenhok.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het houden van de hanen en de kippen op het perceel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat het college gehouden was handhavend op te treden. Hij voert daartoe aan dat bij besluit van 26 mei 2011 het college hem onder oplegging van een dwangsom heeft gelast om op zijn percelen het aantal dieren terug te brengen tot één haan en 20 kippen, waardoor het niet zou moeten zijn toegestaan om op het perceel, dat driemaal kleiner is als het zijne, twee hanen en zeven kippen toe te staan.
2.1. De vraag of het houden van hanen en kippen op het perceel in strijd met de woonbestemming is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is dat deze uitstraling niet van dien aard is, dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel. Anders dan [appellant] stelt, volgt uit het besluit van 13 juni 2012 niet dat het houden van twee hanen op het perceel niet in strijd is met de woonbestemming. In dat besluit ligt besloten dat het college weigert handhavend op te treden nu naar zijn oordeel het houden van één haan en vijf kippen op het perceel niet in strijd is met de woonbestemming. Het college heeft in dat besluit onder verwijzing naar de bevindingen van de controle van 10 april 2012 ervan kunnen uitgaan dat één haan en vijf kippen worden gehouden op het perceel. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die bevindingen onjuist waren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het houden van dit aantal op een oppervlakte van 1.400 m2 gelet op de ligging van het perceel niet van zodanige omvang en intensiteit is, dat dit niet meer verenigbaar is met de woonbestemming. Dat, zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 6 november 2013 in zaak nr. 201301822/1/A1, het houden van één haan en 20 kippen op de percelen van [appellant] ter grootte van 4.300 m2 niet in strijd is met de woonbestemming, betekent niet dat op het kleinere perceel niet één haan en vijf kippen gehouden mogen worden.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt verder dat het college ten onrechte heeft geweigerd om op grond van artikel 2:60 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) handhavend op te treden tegen de haan en de kippen op het perceel. Hij voert daartoe aan dat de kippen overdag op zijn percelen rondscharrelen waardoor hij mogelijk dwangsommen verbeurt omdat hij dan meer kippen op zijn percelen heeft rondlopen dan ingevolge het besluit van 26 mei 2011 is toegestaan. Voorts voert hij aan dat de haan en de kippen van zijn buren ’s-nachts niet zijn opgehokt en een geluidsonderzoek had moeten worden uitgevoerd.
3.1. Ingevolge artikel 2:60 van de APV moet degene die zorg heeft voor een dier voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder, overlast of gevaar voor verkeersveiligheid veroorzaakt.
3.2. Voor zover het rondscharrelen van de kippen van zijn buren op zijn percelen ertoe zou leiden dat [appellant] een dwangsom verbeurt op grond van de aan hem opgelegde last onder dwangsom, is dat geen hinder of overlast als bedoeld in artikel 2:60 van de APV. De rechtbank heeft voorts terecht, onder verwijzing naar de bevindingen van de controle van 10 april 2012, overwogen dat niet aannemelijk is dat ten tijde van het besluit van 13 juni 2012 kippen die op het perceel worden gehouden, los rondlopen op nabijgelegen percelen, en de haan en kippen niet werden opgehokt. Nu de toezichthouder bij meer controles op verschillende tijdstippen ter plaatse geen hinder van de haan en de kippen heeft geconstateerd, bestond voor het college geen aanleiding om geluidsmetingen te verrichten. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1 is overwogen, valt niet in te zien dat het college gehouden was aan te tonen dat het houden van één haan en 20 kippen op de percelen van [appellant] dezelfde hinder veroorzaakt als het houden van twee hanen en zeven kippen op het perceel. In het besluit van 13 juni 2012 is terecht ervan uitgegaan dat op het perceel één haan en vijf kippen worden gehouden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat deze dieren geen hinder als bedoeld in artikel 2:60 van de APV veroorzaken.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
270-761.