201401647/1/A4.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 januari 2014 in zaak nr. 13/3758 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft het dagelijks bestuur besloten over te gaan tot invordering van dwangsommen ten bedrage van in totaal € 3.000,00.
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2014, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door M.H.M. van Rossum, werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 13 september 2011 heeft het dagelijks bestuur aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens het plaatsen van een duiker zonder de daarvoor op grond van de Waterwet en de Keur Waterschap Aa en Maas vereiste vergunning. [appellant] is gelast deze duiker voor 1 november 2011 te verwijderen. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 500,00 per week met een maximum van € 5.000,00. Bij besluit van 27 oktober 2011 is de begunstigingstermijn opgeschort totdat op het bezwaar tegen de opgelegde last was beslist. Bij besluit van 16 augustus 2012 is een nieuwe begunstigingstermijn gegeven tot 1 november 2012.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het dagelijks bestuur van invordering had moeten afzien. Daartoe voert hij aan dat er overleg is geweest met de gemeente Laarbeek en dat vervolgens een veldbezoek heeft plaatsgevonden waarbij ook het dagelijks bestuur aanwezig was. Bij dat veldbezoek is afgesproken dat het herstel van de sloot overeenkomstig een tekening van de gemeente Laarbeek zou worden uitgevoerd. [appellant] voert aan dat hij deze tekening pas in december 2012 heeft ontvangen, zodat het niet mogelijk was de last eerder uit te voeren.
2.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, overwogen dat bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht dient te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen bijzondere omstandigheid gezien. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat tijdens het veldbezoek het dagelijks bestuur niet heeft toegezegd dat niet tot invordering zou worden overgegaan totdat de tekening van de gemeente Laarbeek voorhanden was. Anders dan [appellant] betoogt, had het overleg geen betrekking op de uitvoering van de last, maar op het op alternatieve wijze herstellen van de sloot. Niet is gebleken dat [appellant] de last zonder de tekening niet kon uitvoeren. Verder heeft [appellant] het dagelijks bestuur niet geïnformeerd over de vertraging van de ontvangst van de tekening. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit, gezien de gegeven last, op zijn weg had gelegen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
462-720.