201401050/1/A4.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Katwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Valkenburg, gemeente Katwijk,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2013 heeft het college van gedeputeerde staten vastgesteld dat op de locatie Joghtlaan 2-4 en omgeving te Valkenburg sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvan spoedige sanering noodzakelijk is.
Tegen dit besluit hebben het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 april 2014 heeft het college van gedeputeerde staten het besluit van 23 december 2013 ingetrokken en opnieuw vastgesteld dat op de locatie Joghtlaan 2-4 te Valkenburg en omgeving sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvan spoedige sanering noodzakelijk is.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2014, waar het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. R. van der Gugten, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. K.J. Arends, C.P. Kaandorp en drs. R.W.P. Bleeker, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Het besluit van 29 april 2014 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Niet is in geschil dat het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 2] belang hebben bij de beoordeling van dat besluit. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb hebben de beroepen van het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 2] dan ook mede betrekking op het besluit van 29 april 2014.
Het besluit van 23 december 2013
3. Ingevolge artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat intrekking of vervanging van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
4. Niet is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 2] nog belang hebben bij een beoordeling van hun beroep, voor zover gericht tegen het inmiddels ingetrokken besluit van 23 december 2013. De beroepen, voor zover gericht tegen het besluit van 23 december 2013, dienen wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het besluit van 29 april 2014 (hierna: het bestreden besluit)
5. Ingevolge artikel 1 van de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
geval van verontreiniging: geval van verontreiniging of dreigende verontreiniging van de bodem dat betrekking heeft op grondgebieden die vanwege die verontreiniging, de oorzaak of de gevolgen daarvan in technische, organisatorische en ruimtelijke zin met elkaar samenhangen;
geval van ernstige verontreiniging: geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, kunnen gedeputeerde staten in een beschikking vaststellen of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging:
a. naar aanleiding van een nader onderzoek of
b. naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, stellen gedeputeerde staten in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, waarbij zij vaststellen dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico’s voor mens, plan of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
6. Op de locatie Joghtlaan 2-4 en omgeving is een bodemverontreiniging met organochloorbestrijdigingsmiddelen aanwezig.
Bij het bestreden besluit heeft het college van gedeputeerde staten naar aanleiding van een melding van het college van burgemeester en wethouders vastgesteld dat zich op de locatie Joghtlaan 2-4 en omgeving een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wbb voordoet, waarvan spoedige sanering als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wbb noodzakelijk is. Tevens is bij het bestreden besluit bepaald dat vanwege de humane risico’s bij de percelen, kadastraal bekend gemeente Valkenburg, sectie A, nummers 4291 (hierna: [locatie]) en 4392 (hierna: Borculo 1 t/m 47), die onderdeel uitmaken van de locatie Joghtlaan 2-4 en omgeving, voor 2015 met de sanering dient te zijn aangevangen en dat bij deze percelen moet worden afgezien van teelt van consumptiegewassen in de tuin.
7. Niet in geschil is dat op de locatie Joghtlaan 2-4 en omgeving, waaronder de percelen Borculo 1 t/m 47 en [locatie], sprake is van één geval van ernstige verontreiniging. De beroepsgronden van [appellant sub 2] en het college van burgemeester en wethouders hebben betrekking op het oordeel van het college van gedeputeerde staten dat spoedige sanering op de percelen Borculo 1 t/m 47 en [locatie] noodzakelijk is.
8. De beoordeling of spoedige sanering noodzakelijk is, heeft het college van gedeputeerde staten aan de hand van de Circulaire bodemsanering 2013 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (hierna: Circulaire) verricht. In de Circulaire worden onder meer richtlijnen gegeven ten behoeve van de vaststelling van de noodzaak tot spoedige sanering.
Volgens de Circulaire is spoedige sanering noodzakelijk indien er bij het huidige of voorgenomen gebruik van de locatie onaanvaardbare risico's voor de mens zijn. Dat doet zich voor indien een situatie bestaat waarbij chronische of acute negatieve gezondheidseffecten kunnen optreden.
Voorts is volgens de Circulaire spoedige sanering noodzakelijk indien er bij het huidige of voorgenomen gebruik van de locatie onaanvaardbare risico's voor het ecosysteem zijn. Dat doet zich voor indien de biodiversiteit kan worden aangetast, kringloopfuncties kunnen worden verstoord of bio-accumulatie en doorvergiftiging kunnen plaatsvinden.
Ten slotte is volgens de Circulaire spoedige sanering noodzakelijk indien sprake is van onaanvaardbare risico's van verspreiding van verontreiniging. Dat doet zich voor wanneer het gebruik van de bodem door mens of ecosysteem wordt bedreigd door de verspreiding van verontreiniging in het grondwater waardoor kwetsbare objecten hinder ondervinden of wanneer er sprake is van een onbeheersbare situatie.
De Circulaire omschrijft in paragraaf 3.4 stappen om te bepalen of een geval van ernstige verontreiniging spoedig moet worden gesaneerd. Volgens paragraaf 3.4 heeft stap één als doel vast te stellen of er op de locatie sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Het doel van stap twee is om voor het geval van ernstige verontreiniging, of een deel daarvan, vast te stellen of er sprake is van onaanvaardbare risico’s. Volgens bijlage 2 bij de Circulaire betreft de tweede stap een generieke modelberekening met Sanscrit en kan deze modelberekening worden uitgevoerd op basis van de resultaten van het nader onderzoek.
9. [appellant sub 2], woonachtig op het perceel [locatie], en het college van burgemeester en wethouders betogen dat op het perceel [locatie] onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar de risico’s, zodat het college van gedeputeerde staten ten onrechte heeft geconcludeerd dat ter plaatse spoedige sanering noodzakelijk is. [appellant sub 2] betoogt dat deze conclusie ten onrechte is gebaseerd op de resultaten van slechts twee boringen. Het college van burgemeester en wethouders betoogt naar aanleiding van het door hem bij de melding overgelegde rapport ‘Nader bodemonderzoek Joghtlaan 2-4 en omgeving’ van 10 maart 2013, kenmerk 1102C889/JKE/rap1, van IDDS, dat de boordichtheid uitsluitend ter plaatse van Borculo 1 t/m 47 hoog genoeg is om een verantwoorde uitspraak te doen over de risico’s ter plaatse. Alle daarbuiten geplaatste boringen hebben volgens het college van burgemeester en wethouders geen ander doel dan het afperken van de verontreiniging. Het college van burgemeester en wethouders betoogt dat de boordichtheid ter plaatse van het perceel [locatie] zo laag is dat niet wordt voldaan aan de minimale eis die het softwareprogramma Sanscrit stelt aan de invoerparameters. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft het college van burgemeester en wethouders de helppagina ‘Standaard humane risicobeoordeling: bewerken van humane toetsgegevens’ van de website Sanscrit overgelegd, waaruit volgens het college van burgemeester en wethouders moet worden afgeleid dat op het perceel [locatie] bij de beoordeling van de risico’s één boring per 49 m² moet worden gehanteerd. Bij [locatie] heeft echter één boring per 270 m² plaatsgevonden, waarbij slechts twee van de negen boringen in de toplaag verontreinigde grond hebben aangetoond, aldus het college van burgemeester en wethouders. [appellant sub 2] betoogt dat zich op het perceel [locatie] geen onaanvaardbaar risico voor de mens voordoet, omdat direct contact met deze verontreinigde grond aan de rand van de tuin vanwege de aanwezigheid van veel beplanting is uitgesloten. Evenmin bestaat volgens hem gevaar voor het ecosysteem, omdat reeds bij een eerdere sanering is vastgesteld dat de grondwaterverontreiniging stabiel is.
9.1. Het college van gedeputeerde staten stelt dat de risicobeoordeling heeft plaatsgevonden voor het gehele geval van verontreiniging. Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 2] dat de conclusie dat spoedige sanering noodzakelijk is ten onrechte is gebaseerd op slechts twee boringen is volgens het college van gedeputeerde staten onjuist.
9.2. In het bij de melding overgelegde rapport van 10 maart 2013 zijn de risico’s beoordeeld met behulp van het softwareprogramma Sanscrit. Bijlage 8.5 bij dit rapport betreft de rapportage van Sanscrit voor het perceel [locatie]. Hieruit valt af te leiden dat de Risico Index (RI) voor dit perceel groter is dan 1. Uit de Circulaire volgt dat zich bij een RI groter dan 1 onaanvaardbare risico’s voor de mens voordoen. Tevens is in het rapport geconcludeerd dat zich op het perceel [locatie] onaanvaardbare ecologische risico’s voordoen.
9.3. Anders dan het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 2] stellen, geeft het aantal op het perceel [locatie] verrichte boringen geen aanleiding voor het oordeel dat geen uitspraak kan worden gedaan over de risico’s ter plaatse. Zoals onder 8. is overwogen wordt de modelberekening voor de risicobeoordeling uitgevoerd op basis van - zoals ook in dit geval is gebeurd - de resultaten van het nader onderzoek naar het geval van ernstige verontreiniging. Niet in geschil is dat de verontreinigde grond op het perceel [locatie] behoort tot het geval van ernstige verontreiniging op de locatie Joghtlaan 2-4 en omgeving. Geen aanleiding bestaat derhalve voor het oordeel dat de resultaten van het nader onderzoek niet konden worden gebruikt voor een risicobeoordeling.
9.4. Voor zover het college van burgemeester en wethouders met verwijzing naar een helppagina van het softwareprogramma Sanscrit hebben betoogd dat te weinig boringen voorhanden zijn, overweegt de Afdeling als volgt. Op de helppagina is vermeld: ‘Bepalen van de invoerconcentratie voor het gehele geval, indien onvoldoende gegevens beschikbaar zijn voor het afleiden van concentraties voor delen van het geval (bebouwd en onbebouwd)
- Indien onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om onderscheid te maken in verschillende delen van het geval dan dient de meest verontreinigde eenheid van 7 m * 7 m te worden gehanteerd.
- Indien zelfs onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om de meest verontreinigde eenheid af te leiden kan de hoogst gemeten concentratie worden ingevoerd.’
Deze passage heeft betrekking op de wijze waarop de invoerconcentratie voor het gehele geval moet worden bepaald, indien voor delen van het geval onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. In zoverre geeft het betoog van het college van burgemeester en wethouders geen aanleiding voor het oordeel dat niet is voldaan aan de minimale eis die het softwareprogramma Sanscrit stelt.
9.5. De door [appellant sub 2] gestelde omstandigheden dat contact met de verontreiniging vanwege de aanwezige beplanting is uitgesloten en dat de grondwaterverontreiniging stabiel is, maken evenmin dat het college van gedeputeerde staten de beoordeling van de spoedeisendheid van de sanering niet overeenkomstig de systematiek van de Circulaire heeft uitgevoerd.
9.6. Gelet op hetgeen onder 9.1 tot en met 9.5 is overwogen geven de beroepen geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten op basis van de Circulaire ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat spoedige sanering van het perceel [locatie] noodzakelijk is vanwege onaanvaardbare risico’s voor de mens en de ecologie.
10. [appellant sub 2] betoogt dat hij er belang bij heeft dat de bodemverontreiniging niet wordt afgegraven dan wel dat de bodem niet op een andere voor hem schadelijke wijze wordt gesaneerd. Hij stelt dat de tuin en het stalen hekwerk op geen enkele wijze mogen worden aangetast.
10.1. De Wbb laat niet toe dat het college van gedeputeerde staten met de door [appellant sub 2] genoemde belangen bij het nemen van het bestreden besluit, waarbij de ernst en de spoed van het geval van verontreiniging zijn vastgesteld, rekening mocht houden.
Het betoog faalt.
11. Het college van burgemeester en wethouders betoogt verder dat het college van gedeputeerde staten ten aanzien van het perceel Borculo 1 t/m 47 ten onrechte heeft vastgesteld dat onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem bestaan. Het stelt dat bij die vaststelling van een verkeerde oppervlakte "onbedekte bodemverontreiniging" is uitgegaan.
In het bij de melding overgelegde rapport van 10 maart 2013 is naar aanleiding van de berekeningen met het softwareprogramma Sanscrit geconcludeerd dat zich ter plaatse van de tuinen op het perceel Borculo 1 t/m 47 onaanvaardbare risico’s voor de mens voordoen. Niet is geconcludeerd dat zich op het betreffende perceel tevens onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem voordoen. In het bestreden besluit is evenmin geconcludeerd dat zich op het perceel Borculo 1 t/m 47 onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem voordoen. Bepaald is dat vanwege de onaanvaardbare risico’s voor de mens voor 2015 met de sanering dient te zijn aangevangen.
Gelet op het voorgaande kan op grond van de stukken niet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit mede berust op de veronderstelling dat zich ter plaatse van het perceel Borculo 1 t/m 47 onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem voordoen. Het betoog van het college van burgemeester en wethouders over de oppervlakte onbedekte bodemverontreiniging, dat berust op de veronderstelling dat dit wel het geval is, kan gelet hierop verder onbesproken blijven.
12. Voor zover het college van burgemeester en wethouders betoogt dat in de overwegingen van het bestreden besluit ten onrechte perceelnummer 4293 en Borcullo zijn genoemd, overweegt de Afdeling dat het college van gedeputeerde staten heeft toegelicht dat dit verschrijvingen betreffen en dat het perceelnummer 4392 betreffende het perceel Borculo 1 t/m 47 heeft bedoeld. De verschrijvingen in de overwegingen van het bestreden besluit roepen geen rechtsgevolgen in het leven.
Het betoog faalt.
13. De beroepen, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het besluit van 23 december 2013, kenmerk 2013139994, van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het besluit van 29 april 2014, kenmerk 2014008529, van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
262-684.