201400219/1/A2.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], wonend te Waalwijk,
2. het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 november 2013 in zaak nr. 13/3616 in het geding tussen:
[appellante sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij brief van 27 maart 2013 heeft het college een aanvraag van [appellante sub 1] om in aanmerking te worden gebracht voor een bijzondere uitkering voor uitgenodigde vluchtelingen of verdragsvluchtelingen niet in behandeling genomen.
Het college heeft het verzoek van [appellante sub 1] om het door haar tegen deze brief gemaakte bezwaar door te sturen naar de rechtbank ter behandeling als rechtstreeks beroep, als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), ingewilligd.
Bij uitspraak van 22 november 2013 heeft de rechtbank het aldus door [appellante sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, de als besluit aangemerkte brief van 27 maart 2013 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft het incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellante sub 1] heeft schriftelijk haar zienswijze over het door het college ingestelde incidenteel hoger beroep naar voren gebracht en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201403912/1, ter zitting behandeld op 30 juni 2014, waar [appellante sub 1] is verschenen.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.
Overwegingen
1. [appellante sub 1] is van Surinaamse afkomst en is in maart 1984 op uitnodiging van de Nederlandse regering naar Nederland gekomen. Zij heeft van 1984 tot 2000 in Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, gewoond. In het jaar 2000 is zij naar Apeldoorn verhuisd. Zij woont sinds 2012 in Waalwijk.
2. Bij brief van 7 maart 2013 heeft [appellante sub 1] het college erop gewezen dat zij al enige tijd tevergeefs probeert om met terugwerkende kracht een bijzondere uitkering voor uitgenodigde vluchtelingen of verdragsvluchtelingen te verkrijgen. Zij heeft daartoe aanvragen ingediend bij de gemeente Loon op Zand voor de periode van 1984 tot 2000 en bij de gemeente Apeldoorn voor de periode vanaf 2000. Zij heeft het college in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken alsnog een voor bezwaar of beroep vatbare beslissing te nemen.
In de brief van 27 maart 2013 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag, ook na aanvulling ervan, te onbepaald is om deze te kunnen behandelen en heeft het in die zin besloten.
Het hoger beroep van [appellante sub 1]
3. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht haar aanvraag onvoldoende bepaald heeft gevonden en deze daarom niet heeft behandeld. Zij voert daartoe aan dat uit een brief van de gemeente Apeldoorn van 11 maart 2009 blijkt dat een regeling voor een bijzondere uitkering voor uitgenodigde vluchtelingen bestaat of heeft bestaan en dat het college dit ook heeft erkend. Gelet hierop lag het op de weg van het college om de tekst van deze regeling te achterhalen.
3.1. De Afdeling ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de brief van 27 maart 2013 een besluit bevat als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge die bepaling wordt onder "besluit" verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.2. Ter ondersteuning van haar standpunt dat een regeling voor een bijzondere uitkering bestaat of heeft bestaan, heeft [appellante sub 1] verwezen naar een brief van 11 maart 2009 van de teamleider Juridisch Advies van de dienst Samenleving van de gemeente Apeldoorn. Daaruit blijkt dat ambtenaren in dienst van de gemeente Apeldoorn medio 2008 op verschillende manieren onderzoek hebben gedaan naar het bestaan van de door [appellante sub 1] bedoelde regeling. Daartoe hebben zij onder meer contact gezocht met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en Vluchtelingenwerk. Genoemd ministerie heeft hen bericht dat er begin jaren zeventig van de vorige eeuw een regeling heeft bestaan die gericht was op uitgenodigde Surinaamse vluchtelingen, dat documenten daarvan niet meer zijn te traceren bij het ministerie en dat niet meer kan worden achterhaald hoe de regeling precies heette en hoe ze werkte, maar dat wel onomstotelijk vaststaat dat die regeling niet meer geldt. Uit de brief van 11 maart 2009 blijkt voorts dat de teamleider op verzoek van [appellante sub 1] vervolgens nader onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van de regeling en daartoe navraag heeft gedaan bij Stimulansz, een organisatie die gemeenten onder meer ondersteunt bij specialistische vragen over werk en inkomen. Daaruit is naar voren gekomen dat er een regeling heeft bestaan in de jaren tachtig voor een kleine groep uitgenodigde Surinaamse vluchtelingen, maar dat de inhoud van die regeling niet is te achterhalen. Afgezien van de onduidelijkheid over de inhoud van de regeling, is iedere redelijke termijn voor het indienen van een aanvraag om alsnog in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van deze regeling overschreden, aldus de brief van 11 maart 2009.
3.3. De Afdeling stelt vast dat de gemeente Apeldoorn uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar de regeling waar [appellante sub 1] aanspraak op een bijzondere uitkering aan meent te kunnen ontlenen. Uit dit onderzoek, zoals weergegeven in de brief van 11 maart 2009, kan weliswaar worden afgeleid dat er waarschijnlijk een regeling voor uitgenodigde Surinaamse vluchtelingen heeft bestaan, maar dat niet kan worden vastgesteld dat dit de regeling is die [appellante sub 1] bedoelt. Over de inhoud van een regeling is geen enkele informatie voorhanden. In ieder geval is van het bestaan van een regeling waarop thans door [appellante sub 1] nog een beroep jegens het college kan worden gedaan niet gebleken.
Het college heeft gesteld zelf navorsing te hebben gedaan en heeft zich verder gebaseerd op informatie van de gemeente Apeldoorn. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college het door de gemeente Apeldoorn verrichte onderzoek had moeten overdoen of dat het college aanleiding had moeten zien om het al verrichte onderzoek uit te breiden, dit temeer nu ook de Afdeling uit eigen onderzoek niet is gebleken van een specifieke regeling als door [appellante sub 1] bedoeld. Gelet hierop heeft het college aan de op hem rustende inspanningsverplichting voldaan. Het is vervolgens aan [appellante sub 1] om met nieuwe en concrete informatie te komen op basis waarvan verder onderzoek mogelijk is. Daaraan heeft zij niet kunnen voldoen.
Gelet op het vorenoverwogene moet het ervoor worden gehouden dat het college ter zake geen enkele bevoegdheid toekomt.
3.4. Onder verwijzing naar de uitspraak van 17 februari 2010 in zaak nr. 200904516/1/H3 (www.raadvanstate.nl) overweegt de Afdeling dat indien aan het bestuursorgaan waaraan een verzoek is gericht, geen enkele wettelijke bevoegdheid is toegekend om aan dat verzoek te voldoen en het ook geen bemoeienis heeft met de aan andere bestuursorganen opgedragen uitvoering of handhaving van enige wettelijke regeling ter zake, de reactie op het verzoek niet kan worden aangemerkt als een besluit. De brief van 27 maart 2013 bevat derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daarom kon tegen die brief geen bezwaar worden gemaakt noch rechtstreeks beroep worden ingesteld. De rechtbank had dit beroep daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het incidenteel hoger beroep van het college
4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte de brief van 27 maart 2013 heeft vernietigd omdat het college de grondslag voor het buiten behandeling laten van de aanvraag ter zitting in beroep heeft gewijzigd. Het hoger beroep van het college is aldus gericht op een vernietiging van de aangevallen uitspraak. Nu het hoger beroep van [appellante sub 1] reeds zal leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak, die vernietiging er niet toe leidt dat het college nog enig besluit moet nemen en aan de inhoud van het door het college aangevoerde niet kan worden toegekomen, heeft het college geen belang meer bij de beoordeling van het door hem ingestelde incidenteel hoger beroep. Dit hoger beroep zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het vervallen van het procesbelang van het college.
Conclusie
5. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van het college is niet-ontvankelijk. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante sub 1] tegen de brief van 27 maart 2013 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
6. Het college dient ten aanzien van [appellante sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1] gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand niet-ontvankelijk;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 november 2013 in zaak nr. 13/3616;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante sub 1] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Poot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
18-680.