201405130/2/A1.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2014 in zaak nr. 13/1072 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft het CBR het aan [verzoeker] afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard en hem verplicht aan een alcoholslotprogramma (hierna: asp) deel te nemen.
Bij besluit van 21 januari 2013 heeft het CBR het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2014, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. C.J. Nierop, advocaat te Amsterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de besluiten van 21 januari 2013 en 16 oktober 2012 worden geschorst in afwachting van de uitspraak in hoger beroep. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Hij betoogt in dat verband onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aan hem opgelegde maatregel niet is aan te merken als een maatregel gebaseerd op een "criminal charge" als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Nu hij terzake van het rijden onder invloed door de strafrechter is veroordeeld, is het nemen en handhaven van de maatregel in strijd met het ne-bis-in-idem-beginsel. Handhaving van de aan hem opgelegde maatregel is voorts in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, aldus [verzoeker]. In dat verband wijst hij op de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu van 10 oktober 2014 aan de Tweede Kamer, waarin is vermeld dat het CBR het opleggen van deelname aan een asp voorlopig aanhoudt. [verzoeker] stelt dat hij voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs, dat de leasemaatschappij het hem niet toestaat een alcoholslot in zijn leaseauto te laten installeren en dat hij niet de financiële middelen heeft om een eigen auto te kopen om daarin een alcoholslot te laten installeren, waardoor hij zijn baan dreigt te verliezen en noodgedwongen andere werkzaamheden moet accepteren die minder salaris opleveren.
2.1. Het dossier bevat een verklaring van JOU Uitzendbureau van 29 januari 2014, gericht aan de gemachtigde van [verzoeker], waarin een medewerker van dat uitzendbureau verklaart dat [verzoeker] zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werkzaamheden en dat geen werkgarantie aan [verzoeker] gegeven kan worden als de situatie voortduurt. Het dossier bevat voorts een verklaring van Q-Leasing & Autoleasemaatschappij van 30 januari 2014, eveneens gericht aan de gemachtigde van [verzoeker], waarin de directeur van dat bedrijf verklaart dat Q-Leasing de aanvraag van [verzoeker] om een alcoholslot in de leaseauto van Q-Leasing te installeren, heeft geweigerd. Deze verklaringen verschaffen geen duidelijkheid over de functie en aanstelling van [verzoeker]. Voorts is niet gebleken dat het uitzendbureau en Q-Leasing een leasecontract hebben. De korte verklaring van Q-Leasing bevat taalfouten en de naam van het bedrijf is onderaan de brief niet correct gespeld, reden waarom thans aan de authenticiteit van die brief wordt getwijfeld. De gemachtigde van [verzoeker] heeft ter zitting van de voorzieningenrechter bij gebrek aan wetenschap niet inhoudelijk kunnen reageren op de vragen van de voorzieningenrechter over de verklaringen. Het dossier bevat voorts geen informatie aan de hand waarvan de authenticiteit van de verklaringen kan worden geverifieerd. De voorzieningenrechter acht gelet op het vorenstaande op voorhand niet aannemelijk dat [verzoeker] als gevolg van de maatregel zijn baan dreigt te verliezen. Evenmin is aannemelijk dat [verzoeker], die thans voor een periode van onbekende duur in het buitenland verblijft, buiten staat is zich te voorzien van een auto waarmee hij kan deelnemen aan het asp. Tot slot acht de voorzieningenrechter van belang dat [verzoeker] op 1 oktober 2012 met een motorvoertuig aan het verkeer heeft deelgenomen, terwijl hij onder invloed van alcohol was, waarmee hij de verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht. De maatregel strekt ertoe herhaling van dit gevaar door [verzoeker] te voorkomen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt onder de voornoemde omstandigheden een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat de besluiten worden geschorst in afwachting van de behandeling van het hoger beroep.
3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Wijgerde
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
672.