ECLI:NL:RVS:2014:4214

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
201407230/1/A4 en 201407230/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 november 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 21 juli 2014 een plaatsingsplan vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in de wijk Bezuidenhout Midden te Den Haag. De Vereniging van Eigenaars Theresiastraat III, gevestigd te Den Haag, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2014 zijn de Vereniging, vertegenwoordigd door H.P. Wirth en S.P. Will, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver en D.C.M. Vrouwenvelder, verschenen. De voorzieningenrechter heeft de zaak onmiddellijk in de hoofdzaak behandeld, omdat nader onderzoek niet nodig was. De Vereniging betoogde dat het college ten onrechte geen gelegenheid had geboden voor het indienen van zienswijzen over de wijziging van de locatie van de containers. De voorzieningenrechter oordeelde dat de procedure correct was gevolgd en dat de beroepsgrond faalde.

Daarnaast stelde de Vereniging dat de aangewezen locatie 65-16A niet geschikt was vanwege overlast van de nabijgelegen Theresiastraat. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college de randvoorwaarden voor geschikte locaties had gehanteerd en dat de locatie aan deze voorwaarden voldeed. Ook deze beroepsgrond faalde. De Vereniging stelde verder dat een locatie in de Theresiastraat zelf een beter alternatief zou zijn, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat deze alternatieve locatie niet geschikter was.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 november 2014.

Uitspraak

201407230/1/A4 en 201407230/2/A4.
Datum uitspraak: 11 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de vereniging Vereniging van Eigenaars Theresiastraat III, gevestigd te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijk Bezuidenhout Midden te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft de Vereniging beroep ingesteld.
De Vereniging heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 2014, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door H.P. Wirth en S.P. Will, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver en D.C.M. Vrouwenvelder, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het college heeft bij het bestreden besluit, door vaststelling van het plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar ORAC’s in de wijk Bezuidenhout Midden worden geplaatst. Eén van deze locaties, aangeduid als de locatie 65-16A, is gesitueerd bij een supermarkt, aan de overzijde van het appartementengebouw van de Vereniging aan de Emmastraat 25C tot en met 25H.
3. De Vereniging betoogt dat het college ten onrechte belanghebbenden niet in de gelegenheid heeft gesteld om een zienswijze naar voren te brengen over de wijziging van locatie 65-16 ten opzichte van het ontwerpbesluit naar locatie 65-16A.
3.1. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. In deze procedure bestaat ingevolge artikel 3:15 de mogelijkheid voor belanghebbenden om een zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen. Dit hebben verschillende belanghebbenden ook gedaan. Mede naar aanleiding van naar voren gebrachte zienswijzen is de locatie 65-16 vervallen en een nieuwe locatie 65-1A in het bestreden besluit vastgesteld. De Awb verplicht niet tot het opnieuw bieden van een mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen indien het voornemen bestaat in het definitieve besluit af te wijken van het ontwerpbesluit.
De beroepsgrond faalt.
4. De Vereniging stelt dat de locatie 65-16A niet geschikt is omdat de bewoners van het appartementengebouw al onevenredig veel overlast ondervinden van de om de hoek gelegen Theresiastraat, zijnde een drukke winkelstraat. Het college had rekening moeten houden met de reeds bestaande belasting van hun woonomgeving door die winkelstraat.
4.1. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn kadervoorstel ‘Ondergrondse inzamelcontainers voor restafval’, kenmerk RIS 160943, gehanteerd. Onbestreden is dat de locatie 65-16A aan deze randvoorwaarden voldoet. De Vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overlast van dan wel de aantasting van het woon- en leefklimaat door de nabijgelegen winkelstraat zodanig is, dat het college desondanks de locatie niet in redelijkheid had kunnen aanwijzen.
De beroepsgrond faalt.
5. De Vereniging betoogt voorts dat de aanwijzing van een locatie in de Theresiastraat zelf een beter alternatief is.
5.1. Het college heeft onweersproken gesteld dat de Theresiastraat een doorgaande hoofdroute is en dat de doorstroming van het verkeer, waaronder hulpdiensten, wordt belemmerd tijdens het legen van de ORAC’s. Verder is aannemelijk, zoals het college stelt, dat onveilige situaties ontstaan indien bewoners met hun huisvuilzakken de Theresiastraat moeten oversteken om deze in de ORAC’s te kunnen deponeren. Gelet hierop en op het feit dat het vermijden van het oversteken van een hoofdroute op weg van huis naar de ORAC als een van de onder 4.1 bedoelde randvoorwaarden geldt, heeft college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze alternatieve locatie niet geschikter is dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie.
De beroepsgrond faalt.
6. Voor zover de Vereniging ter zitting heeft verzocht om verwijdering van de aan de overzijde van haar appartementengebouw tijdelijk geplaatste bovengrondse containers, overweegt de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit daarop geen betrekking heeft. De plaatsing van deze containers staat in deze procedure daarom niet ter beoordeling.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014
190-769.