ECLI:NL:RVS:2014:4209

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
201403783/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • A.B.M. Hent
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een woning op basis van bestuursdwang door de burgemeester in het kader van de Opiumwet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 25 maart 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De burgemeester van Heerlen had op 26 maart 2013 besloten om de woning van [appellant] te sluiten voor de duur van twaalf maanden, omdat er harddrugs waren aangetroffen. Dit besluit was genomen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, dat de burgemeester de bevoegdheid geeft om bestuursdwang toe te passen in gevallen van drugshandel in woningen.

De rechtbank oordeelde dat de sluiting van de woning niet disproportioneel was en in overeenstemming met het Handhavingsbeleid van de gemeente Heerlen. [appellant] stelde in hoger beroep dat de sluiting van twaalf maanden een te grote inbreuk op zijn woonrecht vormde en dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom deze lange sluiting noodzakelijk was. Hij verwees naar andere gemeenten in Limburg waar kortere sluitingen gebruikelijk zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 oktober 2014 behandeld. De burgemeester verdedigde zijn besluit door te wijzen op de ernst van de drugshandel in Heerlen en de noodzaak om de woning voor langere tijd te sluiten om het drugscircuit te verstoren. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester beleidsvrijheid heeft en dat het Handhavingsbeleid niet onredelijk is. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de sluiting van de woning voor twaalf maanden niet in strijd was met het subsidiariteitsbeginsel.

Uiteindelijk bevestigde de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van [appellant] ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201403783/1/A3.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 maart 2014 in zaak nr. 13/2288 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan het [locatie] te Heerlen met ingang van 3 april 2013 te sluiten voor de duur van twaalf maanden.
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. McKernan, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. W. Uland, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst I worden harddrugs vermeld, waaronder cocaïne.
Ter uitvoering van de bevoegdheid, neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, heeft de burgemeester het 'Handhavingsbeleid drugs en overige (woon)overlast’ (hierna: Handhavingsbeleid) vastgesteld.
Volgens dit beleid wordt bij constatering van verkoop, aflevering, verstrekking of daartoe aanwezig hebben van middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet (harddrugs) vanuit een locatie die onder het bereik van artikel 13b van de Opiumwet valt, deze locatie zonder waarschuwing voor de duur van twaalf maanden gesloten.
2. Thans is nog slechts in geschil of de burgemeester de duur van de sluiting van de woning op twaalf maanden heeft mogen vaststellen.
3. De rechtbank heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010 in zaak nr. 200907145/1/H3 overwogen dat het Handhavingsbeleid niet onredelijk is te achten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de sluiting van de woning van [appellant] voor de duur van twaalf maanden niet disproportioneel of in strijd met het subsidiariteitsbeginsel is.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden niet disproportioneel is noch in strijd met het subsidiariteitsbeginsel. Hiertoe voert hij aan dat de sluiting voor de duur van twaalf maanden een grote inbreuk maakt op het woonrecht en de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de woning voor de duur van twaalf maanden wordt gesloten. In de meeste Limburgse gemeenten wordt volstaan met een sluiting voor de duur van zes maanden, aldus [appellant].
4.1. Nu [appellant] ter zitting heeft toegelicht dat het hoger beroep alleen strekt tot exceptieve toetsing van het Handhavingsbeleid, heeft de burgemeester het verweer dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover het zich richt tegen het Handhavingsbeleid als zodanig, ter zitting ingetrokken.
4.2. De burgemeester beschikt bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over beleidsvrijheid. De burgemeester heeft uiteengezet dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen in Heerlen een groot probleem vormt en dat een sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is om de woning te onttrekken aan het drugscircuit en een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat te herstellen. De rechtbank heeft onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 200907145/1/H3, waarin de Afdeling het Handhavingsbeleid van de burgemeester van Heerlen uit 2008 niet onredelijk heeft geacht, terecht geoordeeld dat het thans voorliggende Handhavingsbeleid niet onredelijk is, nu dit beleid wat betreft de sluiting van drugspanden waar harddrugs zijn aangetroffen, ongewijzigd is. De burgemeester heeft in overeenstemming met het Handhavingsbeleid de woning voor de duur van twaalf maanden gesloten. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling, evenmin als de rechtbank, grond voor het oordeel dat de sluiting van de woning van [appellant] voor de duur van twaalf maanden in het licht van de ernst van de resultaten van het door de politie in maart 2013 ingestelde onderzoek disproportioneel of in strijd met het subsidiariteitsbeginsel is. Hieraan doet het betoog van [appellant] dat het beleid in andere Limburgse gemeenten volstaat met een sluitingsduur van zes maanden, wat hier ook van zij, niet af, aangezien aan de burgemeester beleidsvrijheid toekomt.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
176-816.