201402933/1/A2.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2014 in zaak nr. 13/3634 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor [appellante] voor 2009 vastgesteld op nihil en € 18.148,- aan reeds betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen eerst in beroep en daarmee in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur aan haar onder meer heeft tegengeworpen dat zij niet zou hebben aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang heeft voldaan.
2.1. Bij brief van 31 augustus 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] verzocht om het bijgevoegde antwoordformulier met jaaropgave in te sturen. Nadat [appellante] het formulier aan de Belastingdienst/Toeslagen had toegezonden heeft hij bij brieven van 2 september 2011 en 13 maart 2012 om nadere informatie gevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft vanwege het niet overleggen van de gevraagde gegevens de kinderopvangtoeslag op nihil gesteld. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw gevraagd informatie over te leggen, waaronder de jaaropgave over de totale kosten van de kinderopvang in 2009 voor beide kinderen afzonderlijk. Nu [appellante] deze informatie niet in bezwaar heeft overgelegd, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dat aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd. Omdat [appellante] eerst in beroep de gevraagde informatie heeft overgelegd, kon de Belastingdienst/Toeslagen eerst in beroep beoordelen of [appellante] heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang heeft voldaan. Aan de Belastingdienst/Toeslagen kan daarom niet worden tegengeworpen dat hij zich eerst in beroep op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] het voldoen van de kosten niet heeft aangetoond. Het betoog faalt.
3. [appellante] betoogt voorts dat zij met de door haar in hoger beroep overgelegde verklaring van de [gastouder] alle kosten van kinderopvang heeft aangetoond.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte van die kosten is.
Uit de door [appellante] overgelegde jaaroverzichten van gastouderbureau BICOPA blijkt dat [kind 1] en [kind 2] ieder van februari 2009 tot en met december 2009 130 uren per maand zijn opgevangen voor een uurtarief van € 6,10. De totale opvangkosten over 2009 bedroegen derhalve € 17.446,-, waarvan € 3.432,- aan bureaukosten. In het door het gastouderbureau verstrekte overzicht van betalingen is vermeld dat het gastouderbureau, dat de betalingen van de toeslagen van de Belastingdienst/Toeslagen ontving, aan de gastouder betalingen heeft verricht tot een bedrag van € 11.932,- en dat [appellante] zelf aan de gastouder een bedrag van € 2.082,- diende te betalen.
[appellante] heeft geen bankafschriften of kwitanties overgelegd waaruit van betalingen aan de gastouder blijkt. De gastouder heeft verklaard dat zij in het verleden is beroofd en daar erg bang door is geworden. Sindsdien pint haar dochter waardoor zij de ouderbijdrage van [appellante] contant ontving. Zoals de Afdeling eerder, onder meer bij uitspraak van 23 juli 2014 in zaak nr. 201309618/1/A2, heeft overwogen, is een verklaring van de gastouder op zich, zonder nadere ondersteunende gegevens, onvoldoende bewijs voor contante betaling. In de verklaring van de gastouder is ook niet vermeld wat de hoogte van de ontvangen contante bedragen was, zodat ook daarom met deze verklaring niet aangetoond is dat [appellante] kosten voor kinderopvang heeft gehad.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
362.