201401903/1/A3.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 januari 2014 in zaak nr. 12/1135 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
de voorzitter van het bestuur van de ring Gelderland van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, voorheen: de voorzitter van het bestuur van de ring Oost Nederland van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, voorheen: de voorzitter van het bestuur van de ring Zutphen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2012 heeft de voorzitter van het bestuur van de ring Zutphen de door [wederpartij] ingediende klacht ter zake van een declaratie van [notariskantoor] ten bedrage van € 6.604,50 inclusief BTW, afgewezen.
Bij besluit van 28 september 2012 is namens de voorzitter van het bestuur van de ring Zutphen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
[wederpartij] heeft hiertegen beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 5 april 2013 heeft de rechtbank gebreken geconstateerd aan het besluit van 28 september 2012. De voorzitter van het bestuur van de ring Oost-Nederland is in de gelegenheid gesteld de door de rechtbank geconstateerde gebreken te herstellen.
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft de voorzitter van het bestuur van de ring Gelderland (hierna: de voorzitter) opnieuw op het door [wederpartij] tegen het besluit van 27 juni 2012 gemaakte bezwaar beslist en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De voorzitter heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2014, waar de [voorzitter] is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en [appellant] vragen gesteld in verband met de door haar ambtshalve te beoordelen ontvankelijkheid van het hoger beroep. [appellant] heeft meegedeeld dat hij de gestelde vragen niet wenst te beantwoorden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift gesteld dat hij in de hoedanigheid van rechtsopvolger van [wederpartij] hoger beroep instelt. Hij verwijst daarbij naar een tussen hem en [wederpartij] gesloten overeenkomst van 1 maart 2014. Daarin is vermeld dat is afgesproken dat de verdere discussie over het declaratiegeschil tussen [wederpartij] en [notariskantoor] door [appellant] als privéondernemer wordt overgenomen en zal worden voortgezet, waarbij [appellant] de rechten algeheel overneemt.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 september 2006 in zaak nr. 200508260/1) kan voor het op grond van rechtsopvolging onder bijzondere titel kunnen overnemen van door de rechtsvoorganger opgebouwde aanspraken op rechtsbescherming aanleiding zijn in die gevallen waarin zonder deze overname de rechtsbescherming als gevolg van de rechtsopvolging geheel verloren gaat.
4. De aanspraak van [wederpartij] op rechtsbescherming is verbonden met de eventuele - afhankelijk van de uitkomst van het hoger beroep - aanspraak op terugbetaling van de declaratie door [notariskantoor]. Niet is gebleken dat [wederpartij] is ontbonden en haar activiteiten, rechten en bezittingen heeft overgedragen aan [appellant]. Voorts biedt de overeenkomst tussen [appellant] en [wederpartij] onvoldoende grondslag voor het oordeel dat de [wederpartij] eventueel toekomende aanspraak op terugbetaling van de declaratie aan [appellant] is overgedragen.
Gelet hierop heeft geen verkrijging onder bijzondere titel van een vorderingsrecht plaatsgevonden. Reeds daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat de aanspraak van [wederpartij] op rechtsbescherming ter zake van het declaratiegeschil is overgegaan op [appellant].
5. Voor het oordeel dat de belangen van [appellant] kunnen worden vereenzelvigd met [wederpartij] bestaat geen aanleiding. Nog afgezien van de omstandigheid dat volgens de door [appellant] ingediende uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel niet [appellant], maar Concept Basis B.V. enig aandeelhouder en bestuurder van [wederpartij] is, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om de belangen van [appellant] zonder meer identiek te achten aan die van [wederpartij] Gesteld noch gebleken is waarin het belang van [appellant] bij de afwijzing van de door [wederpartij] ingediende klacht ter zake van de declaratie van Notariskantoor Kremer zou zijn gelegen. Derhalve kan evenmin worden geoordeeld dat [appellant] een voldoende objectief bepaalbaar, actueel, eigen en persoonlijk belang heeft bij het bestreden besluit dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door dat besluit.
Gelet hierop kan [appellant] niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Nell
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
597.