ECLI:NL:RVS:2014:419

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
201303393/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke doorhaling inschrijving beëdigde tolken en vertalers wegens strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 1 maart 2013. De minister van Veiligheid en Justitie had op 19 juni 2012 de inschrijving van [appellant] in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) tijdelijk doorgehaald per 8 mei 2012. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar valsheid in geschrifte en witwassen, waarbij [appellant] als verdachte werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de tijdelijke doorhaling niet met terugwerkende kracht kon worden toegepast voor de periode waarin [appellant] niet op de hoogte was van de beschuldigingen. Het hoger beroep richtte zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister de melding van de Inspectie SZW als een serieuze verdenking mocht opvatten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 februari 2014 behandeld. Tijdens de zitting was de minister vertegenwoordigd door mr. F. Kabbouti, terwijl [appellant] niet verscheen. De Afdeling oordeelde dat de minister in redelijkheid de tijdelijke doorhaling van de inschrijving heeft kunnen handhaven, gezien de ernst van de verdenkingen en het belang van de integriteit van tolken en vertalers. De rechtbank had echter niet op alle beroepsgronden van [appellant] ingegaan, met name niet op de vraag of de minister een kenbare belangenafweging had gemaakt. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep ongegrond had verklaard. De rechtsgevolgen van het besluit van de minister werden in stand gelaten, maar de minister werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201303393/1/A3.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Deventer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 1 maart 2013 in zaak nr. 12/1968 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft de minister de inschrijving van [appellant] in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) per 8 mei 2012 tijdelijk doorgehaald.
Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het besluit met terugwerkende kracht is genomen en het besluit in zoverre vernietigd. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2013, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Kabbouti, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand is verschenen. [appellant] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv), dient de tolk dan wel de vertaler om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties: - attitude van een tolk voor de tolk; - attitude van een vertaler voor de vertaler; - integriteit; - taalvaardigheid in de brontaal; - taalvaardigheid in de doeltaal; - kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal; - kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal; - tolkvaardigheid voor de tolk; - vertaalvaardigheid voor de vertaler. Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de inschrijving in het register worden doorgehaald indien de minister is gebleken van ernstige feiten of omstandigheden, de integriteit of de vakbekwaamheid van de beëdigde tolk of vertaler betreffende. Ingevolge het tweede lid wordt bij de beschikking tot doorhaling van de inschrijving bepaald binnen welke periode geen nieuw verzoek tot inschrijving in het register kan worden gedaan. Deze periode bedraagt ten hoogste tien jaren. Ingevolge het derde lid kan de inschrijving van een beëdigde tolk of vertaler tijdelijk worden doorgehaald hangende het onderzoek of er reden is tot doorhaling over te gaan. Ingevolge artikel 11, tweede lid, wordt van een beschikking tot tijdelijke doorhaling en tot beëindiging van de tijdelijke doorhaling mededeling gedaan in de Staatscourant. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv), wordt als verdachte vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Ingevolge het tweede lid wordt daarna als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.
2. De minister heeft aan de, in bezwaar gehandhaafde, tijdelijke doorhaling ten grondslag gelegd dat [appellant] verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek dat zich richt op valsheid in geschrifte en witwassen.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat een belastende beschikking als waarvan hier sprake is, niet met terugwerkende kracht en over een periode dat [appellant] er in het geheel niet van op de hoogte was of kon zijn, kan worden genomen, zodat het beroep in zoverre gegrond is en het besluit op bezwaar dient te worden vernietigd voor zover het ziet op de periode 8 mei 2012 tot en met 19 juni 2012. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat, gelet op het bepaalde in artikel 9 van de Wbtv, de inhoud van de melding en de periode die sedertdien is verstreken, het besluit op bezwaar, voor zover dit niet is genomen met terugwerkende kracht, in stand kan blijven. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen dit oordeel.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister de melding die is gedaan door de Inspectie SZW terecht als een serieuze melding van een ernstige verdenking heeft opgevat op grond waarvan zijn inschrijving als beëdigde tolk en vertaler in het Rbtv tijdelijk kan worden doorgehaald op grond van artikel 9 van de Wbtv. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat hij in beroep heeft aangevoerd dat hij ten onrechte als verdachte wordt aangemerkt, nu zich geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het WvSv. Derhalve doet zich evenmin een situatie voor als bedoeld in artikel 9 van het Wbtv. De rechtbank heeft niet op deze door hem ingediende gronden van beroep een uitspraak gedaan, aldus [appellant].
4.1. Volgens de memorie van toelichting behorende bij de Wbtv (Kamerstukken II 2004-2005, 29 936. nr.3, blz. 17), biedt artikel 9, derde lid, van de Wbtv, de mogelijkheid dat de inschrijving van een gerechtstolk dan wel beëdigd vertaler tijdelijk wordt doorgehaald, indien het de verwachting is dat hetgeen deze persoon verweten wordt dermate ernstig is dat dit aanleiding kan geven tot doorhaling. Het kan in dit geval gezien de aard van hetgeen de gerechtstolk dan wel beëdigd vertaler wordt verweten, noodzakelijk zijn te voorkomen dat deze persoon gedurende het onderzoek naar zijn gedragingen nog als gerechtstolk of beëdigd vertaler optreedt. Als aanleiding voor doorhaling op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wbtv noemt de memorie van toelichting, blz. 8 en volgende, valsheid in geschrifte of een ander feit dat zo ernstig is dat opname in het register niet verantwoord is. Uit de melding van de Inspectie SZW van 2 mei 2012 volgt dat door de officier van justitie onderzoek wordt verricht naar gedragingen van [appellant] in verband met een onderzoek dat is gericht op valsheid in geschrifte en witwassen. De officier van justitie heeft aan de minister bevestigd dat dit onderzoek plaatsvindt. De stelling van [appellant] dat hij ten onrechte als verdachte wordt aangemerkt, nu zich geen situatie als bedoeld in artikel 27 van het WvSv voordoet, behoeft geen bespreking. De minister mocht afgaan op de melding van de Inspectie SZW dat [appellant] verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister deze melding terecht als een ernstige verdenking heeft opgevat. Het betoog faalt.
5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de belangenafweging niet in zijn voordeel kan uitvallen nu de duur van de doorhaling maximaal tien jaar kan zijn en dat ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond dat de minister geen kenbare belangenafweging aan het besluit ten grondslag heeft gelegd.
5.1. [appellant] betoogt terecht dat de minister geen kenbare belangenafweging aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank is ten onrechte niet op deze beroepsgrond ingegaan. Het besluit van 14 augustus 2012 komt derhalve wegens het ontbreken van een kenbare belangenafweging alsnog voor vernietiging in aanmerking.
5.2. Teneinde de mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten te onderzoeken overweegt de Afdeling als volgt. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank niet overwogen dat de belangenafweging niet in zijn voordeel kan uitvallen nu de duur van de doorhaling maximaal tien jaar kan zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen het besluit van 19 juni 2012 en het besluit op bezwaar van 14 augustus 2012 een periode van ongeveer twee maanden ligt. Omdat dit een korte periode is, waarin het strafrechtelijke onderzoek nog liep, was het onderzoek van de minister of er reden is om tot doorhaling van de inschrijving in het register over te gaan als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Wbtv, nog niet afgerond. Gelet op het belang van het waarborgen van de integriteit van tolken en vertalers die zijn ingeschreven in het register brengt de aard van de verdenking van valsheid in geschrifte en witwassen in beginsel met zich dat de inschrijving tijdelijk wordt doorgehaald. Ter zitting is gebleken dat de minister regelmatig bij de officier van justitie heeft geïnformeerd naar de stand van zaken van het onderzoek naar [appellant]. Voorts heeft de minister ter zitting toegelicht dat het onderzoek waarbij [appellant] als verdachte betrokken is, een omvangrijk strafrechtelijk onderzoek is, waarmee enige tijd is gemoeid. De officier van justitie heeft aan de minister medegedeeld dat het verhoor van [appellant] omstreeks het tijdstip van deze zitting zal plaatsvinden. Na dit verhoor zal de minister afwegen of de tijdelijke doorhaling wordt beëindigd. Voorts bestaat voor [appellant] de mogelijkheid om de minister te verzoeken om de tijdelijke doorhaling op te heffen. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat de minister ten tijde van belang in redelijkheid het belang van het waarborgen van de integriteit van tolken en vertalers die zijn ingeschreven in het register zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] en dat hij de inschrijving dan ook tijdelijk heeft mogen doorhalen. Aldus heeft de minister alsnog een kenbare en voldoende belangenafweging aan die tijdelijke doorhaling ten grondslag gelegd, zodat de Afdeling aanleiding ziet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
6. Het hoger beroep is gegrond gezien hetgeen onder 5.1 is overwogen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep, voor zover de rechtbank het beroep voor het overige ongegrond heeft verklaard, gegrond verklaren en het besluit van 14 augustus 2012 in zoverre vernietigen. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van dit besluit in zoverre in stand te laten, gezien hetgeen onder 5.2 is overwogen.
7. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 1 maart 2013 in zaak nr. 12/1968, voor zover de rechtbank het beroep voor het overige ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep voor het overige gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie van 14 augustus 2012, bezwaarnummer 0131-12 in zoverre;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre in stand blijven;
VI. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
97-798.