201402232/1/R4.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
de naamloze vennootschap Latrusco N.V., gevestigd te Willemstad, gemeente Curaçao, en [verzoeker B], wonend te [woonplaats],
verzoekers,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2014, in zaak nr. 201300252/1/R4.
Procesverloop
Bij uitspraak van 12 maart 2014, in zaak nr. 201300252/1/R4, heeft de Afdeling het beroep van Latrusco en [verzoeker B] tegen de weigering een vergunning als bedoeld in de Ontgrondingenwet te verlenen voor het ontgronden van een perceel in Heerlen, kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie [.], nr. [….] (hierna: perceel [.] [....]) ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Latrusco N.V. en [verzoeker B] hebben de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Het college van gedeputeerde staten van Limburg, het college van burgemeester en wethouders van Heerlen en Latrusco N.V. en [verzoeker B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juni 2014, waar Latrusco N.V. en [verzoeker B], vertegenwoordigd door mr. H.M.G. Duijsters, advocaat te Maastricht, en door [gemachtigde], en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door R.W.P. van Tol, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. L. de Kok, advocaat te Amsterdam, en door mr. M.A.C.J. Dictus en ir. S.G. Oerlemans, beiden werkzaam bij de gemeente.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Latrusco N.V. en [verzoeker B] voeren aan dat de raad van de gemeente Heerlen op 7 januari 2014 de beheersverordening Snipperlocaties (hierna: de beheersverordening) heeft vastgesteld en dat deze beheersverordening op 16 januari 2014 in werking is getreden. Het perceel [.] [....] waarvoor Latrusco N.V. en [verzoeker B] een ontgrondingsvergunning hebben aangevraagd, is opgenomen in het plangebied van deze beheersverordening. Aan het perceel is in de beheersverordening de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "verblijfsrecreatie" toegekend. Deze bestemming sluit volgens hen aan bij de eindsituatie van het zandgroevegebied dat naast het perceel [.] [....] is gelegen. Volgens Latrusco N.V. en [verzoeker B] hebben deze feiten en omstandigheden plaatsgevonden vóór de uitspraak, waren zij vóór deze uitspraak bij hen nog niet bekend en zouden zij tot een andere uitspraak hebben geleid. Daartoe voeren Latrusco N.V. en [verzoeker B] aan dat de datum van inwerkingtreding van de beheersverordening bij hen niet bekend was en dat deze samen viel met de datum waarop de Afdeling uitspraak zou hebben gedaan, indien de termijn voor het doen van uitspraak niet was verlengd. Bovendien stonden de beginselen van een goede procesorde er volgens hen aan in de weg dat zij stukken over de beheersverordening alsnog zouden hebben ingediend, nu het onderzoek ter zitting was gesloten. Ingevolge artikel 10, zesde lid, van de Ontgrondingenwet wordt een vergunning niet verleend of gewijzigd indien de beoogde ontgronding in strijd is met een ruimtelijk besluit, tenzij die strijd naar verwachting zal worden opgeheven. Zij betogen dat van dat laatste sprake is, omdat de voorgenomen ontgronding niet in strijd is met de beheersverordening.
Ter zitting hebben Latrusco N.V. en [verzoeker B] voorts aangevoerd dat uit de door hen overgelegde stuken blijkt dat het college van gedeputeerde staten bereid is medewerking te verlenen aan een door Sibelco voorgenomen ontgronding te Heerlen. Dit terwijl op grond van provinciaal beleid bestaande zandgroeven niet mogen uitbreiden. Volgens hen doet zich daarom strijd met het gelijkheidsbeginsel voor. Ook ten aanzien van deze feiten betogen zij dat die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, terwijl deze bij hen vóór de uitspraak niet bekend waren en tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
2.1. Ten aanzien van de vaststelling van de beheersverordening overweegt de Afdeling dat de raad bij besluit van 7 januari 2014, derhalve vóór de uitspraak van 12 maart 2014, de beheersverordening Snipperlocaties heeft vastgesteld. Van het besluit tot vaststelling van de beheersverordening is, eveneens vóór de uitspraak, kennisgegeven in de Staatscourant van 15 januari 2014, nr. 1372. De beheersverordening is op 16 januari 2014, derhalve ook vóór de uitspraak, ter inzage gelegd en was vanaf die datum raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.heerlen.nl of via www.ruimtelijkeplannen.nl. De Afdeling ziet daarom aanleiding voor het oordeel dat de inwerkingtreding van de beheersverordening niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, onder b, van de Awb, aangezien Latrusco N.V. en [verzoeker B] daarmee redelijkerwijs bekend konden zijn vóór de uitspraak. De Afdeling overweegt overigens dat indien de Afdeling bekend was geweest met de vaststelling van de beheersverordening, dit niet tot een andere uitspraak zou hebben geleid. Daartoe overweegt de Afdeling dat uit artikel 10, tweede lid, van de Ontgrondingenwet volgt dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om mede te delen of de gevraagde ontgronding in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Bij brief van 22 augustus 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders medegedeeld dat de gevraagde ontgronding niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Op 13 november 2012 heeft de raad besloten geen planologische medewerking te verlenen aan de gevraagde ontgronding. Gelet hierop heeft het college van gedeputeerde staten zich ten tijde van het besluit tot weigering van de aangevraagde vergunning op 27 november 2012 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen zicht was op door de gemeente te verlenen planologische medewerking.
2.2. De Afdeling overweegt ten aanzien van hetgeen Latrusco N.V. en [verzoeker B] hebben aangevoerd omtrent de concessie voor Sibelco dat de stukken die Latrusco N.V. en [verzoeker B] in dit verband hebben overgelegd dateren van 10 juni 2013 onderscheidenlijk 13 mei 2013, zodat deze stukken vóór de uitspraak bij hen bekend hadden kunnen zijn, in aanmerking genomen dat Latrusco N.V. en [verzoeker B] op de zitting van 6 december 2013 al hebben betoogd dat het college van gedeputeerde staten medewerking wilde verlenen aan een door Sibelco voorgenomen ontgronding. Gelet hierop is geen sprake van een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb.
3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen, nu geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Bijleveld
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
433