201401899/1/A1.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Borne (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel van 14 februari 2014 in zaak nr. 14/120 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Borne.
Procesverloop
Bij brief van 14 januari 2014 heeft het college [appellant] medegedeeld dat zijn perceel aan de Burenweg te Borne zal worden betrokken in de lopende bestemmingsplanprocedure voor De Veldkamp en dat, ongeacht of de woning op zijn perceel als bedrijfswoning zal kunnen worden bestemd, aan de raad van de gemeente Borne zal worden voorgesteld ten behoeve van hem in het bestemmingsplan een persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen voor het gebruik van de woning als burgerwoning. Voorts heeft het college [appellant] medegedeeld dat de gemeente Borne niet voornemens is om met hem in overleg te gaan over de aankoop van zijn perceel.
Op 16 januari 2014 heeft [appellant] hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 14 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.J.P. Kukolja en mr. M. Wulllink, advocaten te Hengelo, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Otten, mr. M. Kruit, mr. M. Scheffers, drs. H.H. Aalderink, ing. P. Colijn, ing. B.H. Willighagen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:84,eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doet de voorzieningenrechter zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak.
Ingevolge artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid.
2. [appellant] betoogt dat het appelverbod dient te worden doorbroken, nu de voorzieningenrechter heeft miskend dat de brief van 14 januari 2014 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, dat het daarin opgenomen persoonsgebonden overgangsrecht onrechtmatig is, dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak niet in acht is genomen en dat de voorzieningenrechter al zijn verzoeken om een voorlopige voorziening systematisch afwijst. Volgens [appellant] is de uitspraak van de voorzieningenrechter in strijd met de eisen van een goede procesorde en heeft de voorzieningenrechter fundamentele rechtsbeginselen als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geschonden.
2.1. Voor kennisneming van een hoger beroep in weerwil van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb kan grond bestaan, in geval van zodanige schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat geoordeeld moet worden dat er geen eerlijk proces is geweest.
2.2. Het betoog van [appellant] biedt geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen zodanig heeft geschonden, dat geoordeeld moet worden dat er geen eerlijk proces is geweest. Dat [appellant] het niet eens is met de beslissing van de voorzieningenrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering is daarvoor onvoldoende. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorzieningenrechter vooringenomen was en daarom zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft afgewezen. Er bestaat daarom geen ruimte voor een doorbreking van het appelverbod.
3. De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. G. Snijders en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Soede
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
270-757.