ECLI:NL:RVS:2014:4163

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
201408448/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten inzake omgevingsvergunning en dwangsom voor bouwwerken in Giessenburg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 november 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], wonend te Giessenburg, tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden. Deze besluiten betroffen een last onder dwangsom die aan [verzoeker] was opgelegd om bouwwerken conform een verleende omgevingsvergunning uit te voeren. De omgevingsvergunning was verleend op 7 december 2011 voor het bouwen van twee woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2].

Het college had in januari 2014 [verzoeker] gelast om de bouwwerken uit te voeren conform de vergunning, maar in mei 2014 werd deze last in stand gelaten, ondanks het bezwaar van [verzoeker]. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van [verzoeker] op 5 september 2014 ongegrond, waarna [verzoeker] hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 30 oktober 2014. In zijn overwegingen benadrukte hij dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De rechter oordeelde dat er niet met zekerheid gesteld kan worden dat de eerdere besluiten in stand blijven, vooral gezien de discussie over de vraag of er sprake is van één hoofdgebouw in strijd met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter besloot uiteindelijk om de besluiten van het college te schorsen, wat betekent dat [verzoeker] voorlopig niet hoeft te voldoen aan de opgelegde dwangsom.

Uitspraak

201408448/2/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Giessenburg, gemeente Giessenlanden,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 5 september 2014 in zaken nrs. 14/4441, 14/4443 en 14/5482 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden.
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2014 heeft het college [verzoeker] gelast om de bouwwerken op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Giessenburg uit te voeren conform de daarvoor verleende omgevingsvergunning van 7 december 2011, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 27 mei 2014 heeft het college naar aanleiding van het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar de last onder dwangsom in stand gelaten voor zover deze de doorbraken gerealiseerd in afwijking van de verleende omgevingsvergunning betreft.
Bij uitspraak van 5 september 2014 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 oktober 2014, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. A. Daan, C. van Houwelingen en A. van der Pad, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.C.J. Valke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] strekt er toe dat de besluiten van 14 januari 2014 en 27 mei 2014 worden geschorst tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
3. Bij besluit van 7 december 2011 heeft het college aan [verzoeker] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van twee woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Giessenburg. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker] in afwijking van deze omgevingsvergunning in de kelder, op de begane grond en op de verdiepingen doorbraken heeft aangebracht tussen de woning op het perceel [locatie 1] en de woning op het perceel [locatie 2]. Volgens het college is er geen concreet zicht op legalisering, omdat als gevolg van de doorbraken sprake is van één hoofdgebouw dat in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Giessen-Oudekerk, Hoogblokland en Schelluinen" geldende maximale oppervlakte voor hoofdgebouwen en het niet bereid is daarvoor omgevingsvergunning te verlenen.
4. Een beoordeling van de door [verzoeker] tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat geen sprake is van concreet zicht op legalisering.
[verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van concreet zicht op legalisering en in dat kader heeft miskend dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Er is volgens [verzoeker] niet sprake van één hoofdgebouw in strijd met het bestemmingsplan zoals het college stelt, maar van twee hoofdgebouwen op twee bouwpercelen. Hij verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2011 in zaak nr. 201005208/1. [verzoeker] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte het deskundigenadvies van stedenbouwkundig adviesbureau Witpaard B.V. niet bij haar beoordeling heeft betrokken en zij voorts niet van de juiste feiten is uitgegaan met betrekking tot de door hem ingediende schetsplannen en de bewoning van de woningen.
Niet staat op voorhand vast dat de aangevallen uitspraak en de besluiten van 14 januari 2014 en 27 mei 2014 in het bodemgeschil onverkort in stand zullen blijven. Naar voorlopig oordeel is, onder meer gelet op de definities van de begrippen aanbouw, hoofdgebouw en bouwperceel in het bestemmingsplan, niet buiten twijfel dat, zoals het college stelt, door de gerealiseerde doorbraken sprake is van één hoofdgebouw dat in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan geldende maximale oppervlakte voor hoofdgebouwen.
Voorts is niet gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het college, dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht.
Gelet op het voorgaande en de overige in aanmerking te nemen belangen, bestaat aanleiding voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
5. Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden van 27 mei 2014, kenmerk 12-1243-114, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden van 14 januari 2014, kenmerk 12-1243-1135.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van den Berg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2014
580.