ECLI:NL:RVS:2014:4131

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
201308861/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Princenhage-Haagpoort en de gevolgen voor bedrijfsactiviteiten

Op 19 november 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Princenhage-Haagpoort" dat op 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Breda is vastgesteld. [appellante], gevestigd te Breda, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij meent dat de woonbestemming voor de percelen Dreef 85-101 een belemmering vormt voor haar garagebedrijf en metaalbewerkingsbedrijf. De Afdeling heeft de zaak op 22 september 2014 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellante] als de raad van de gemeente Breda vertegenwoordigd waren.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. Het beroep van [appellante] richtte zich specifiek tegen de woonbestemming en de motivering van de raad om deze bestemming bij recht op te nemen in plaats van een wijzigingsbevoegdheid. [appellante] voerde aan dat de nieuwbouwwoningen niet voldoen aan de richtlijnen van de VNG-brochure, die een afstand van 30 meter tussen woningen en bedrijven aanbeveelt. De raad heeft echter gesteld dat de in de VNG-brochure vermelde afstanden indicatief zijn en dat het rapport van Bk, dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt, maatwerk biedt.

De Afdeling concludeert dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het rapport van Bk ondeugdelijk is en dat de raad zich in redelijkheid op dit rapport heeft kunnen baseren. De Afdeling oordeelt dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de bestaande rechten van [appellante] en dat de geluidbelasting van het garagebedrijf op de nieuwbouwwoningen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer voldoet. De Afdeling verklaart het beroep van [appellante] ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201308861/1/R3.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Breda,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Princenhage-Haagpoort" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door ing. J.A.L. van Engelen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.P.C. Remijn en M.N. de Pooter, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet onder meer in de bouw van 22 woningen op de percelen Dreef 85-101.
3. Het beroep van [appellante] is gericht tegen de woonbestemming voor de percelen Dreef 85-101. Het opnemen van een woonbestemming bij recht in plaats van een wijzigingsbevoegdheid, zoals in het ontwerp, is volgens haar onvoldoende gemotiveerd.
Zij voert daartoe aan dat de woningen een belemmering vormen voor haar garagebedrijf aan de [locatie 1] en haar metaalbewerkingsbedrijf aan de [locatie 2]. Hierbij betoogt zij dat ten onrechte in afwijking van de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) geen afstand van 30 m tussen de woningen en haar bedrijven in acht wordt genomen. Over de keuze van de raad om op grond van het aan het plan ten grondslag liggende akoestisch onderzoeksrapport "Dreef 101 Breda" van het onderzoeksbureau Bk Geluid en Trillingen (hierna: het rapport van Bk) van 5 juni 2013 af te wijken van deze richtafstand, betoogt [appellante] met verwijzing naar een rapport van bureau Tritium advies van 31 oktober 2013 (hierna: het rapport van Tritium) dat het rapport van Bk ondeugdelijk is. Voor het aspect geluid is volgens het rapport van Tritium een onjuist toetsingskader gehanteerd. In het rapport van Bk wordt onder verwijzing naar de VNG-brochure een etmaalwaarde genoemd van 45 dB(A) voor de nieuwbouwwoningen en 55 dB(A) voor piekgeluiden. Verder in het rapport van Bk wordt evenwel uitgegaan van de etmaalwaarde van 50 dB(A) uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit milieubeheer). Het rapport van Tritium wijst erop dat volgens het rapport van Bk niet kan worden voldaan aan voornoemde richtwaarden uit de VNG-brochure.
Tevens volgt uit het rapport van Tritium dat de opzet van het rapport van Bk onjuist is, omdat het metaalbewerkingsbedrijf op het bedrijfsperceel hierin niet is beoordeeld. Daarnaast is geen rekening gehouden met de mogelijkheid van uitbreiding of verplaatsing van de activiteiten van het garagebedrijf en het metaalbewerkingsbedrijf. Verder volgt uit het rapport van Tritium dat in het rapport van Bk de woning op de [locatie 3] wordt aangemerkt als de maatgevende bestaande woning, terwijl dit perceel een bedrijfsbestemming heeft.
Voorts vermeldt het rapport van Tritium dat in de modellering van het rapport van Bk een aantal onjuiste technische uitgangspunten is gehanteerd.
[appellante] stelt als gevolg van de verwachte belemmering van haar bedrijfsactiviteiten schade te leiden.
3.1. De raad stelt dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een rapport van Bk is overgelegd op grond waarvan volgens hem kon worden vastgesteld dat de beoogde woningbouw in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Over de vermeende strijd met de VNG-brochure stelt de raad dat de in deze brochure vermelde afstanden indicatief zijn en een handreiking voor maatwerk. Het rapport van Bk bevat dit maatwerk, waarbij gebruik is gemaakt van beschikbare plaatselijke informatie en getoetst is aan de geluidwaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, omdat dit besluit medebepalend is voor de bestaande rechten van [appellante]. De raad stelt zich verder op het standpunt dat de activiteiten van het metaalbewerkingsbedrijf met het oog op de nabijheid van de bestaande woningen en de afschermende werking van het garagebedrijf niet zullen worden belemmerd door de nieuwbouwwoningen. Uit het rapport van Bk volgt dat wat betreft de bestaande activiteiten van het garagebedrijf voldaan kan worden aan de geluidwaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarvoor is vereist dat nabij de nieuwbouwwoningen een geluidscherm wordt geplaatst, waarin het plan voorziet, en de nieuw te bouwen woning [locatie 4] wordt voorzien van een dove gevel, waartoe een voorwaarde in de omgevingsvergunning zal worden opgenomen. Daarnaast stelt de raad dat het plan niet voorziet in een uitbreiding of verplaatsing van het metaalbewerkingsbedrijf en het garagebedrijf. Voorts stelt de raad over de in het rapport van Tritium genoemde onnauwkeurigheden in de modellering dat het hier gaat om factoren die slechts een marginale afwijking in de verwachte geluidbelasting opleveren.
3.2. Aan het bedrijfsperceel aan de [locatie 2] is de bestemming "Bedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven in de milieu categorieën 1 en 2, zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels;
b. bestaande bedrijven;
[…].
3.3. Over het betoog van [appellante] dat de afstand van de nieuwbouwwoningen tot aan haar bedrijfsperceel niet voldoet aan de afstand uit de VNG-brochure en dat ter onderbouwing daarvan een onjuist toetsingskader is gehanteerd overweegt de Afdeling dat de in de VNG-brochure genoemde afstanden indicatief zijn en de raad heeft beoogd met een akoestisch onderzoek terzake maatwerk te verrichten. Uit het rapport van Bk volgt dat bij overschrijding van de geluidwaarde van 45 dB(A), die volgens de VNG-brochure moet worden aangehouden indien de richtafstand van 30 m niet kan worden gehaald, in het kader van een goede ruimtelijke ordening een nadere afweging moet worden gemaakt. Daarbij is vastgesteld dat de bestaande rechten van [appellante] op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer door de nieuwbouwwoningen niet worden aangetast, nu de geluidbelasting vanwege het garagebedrijf op de voorziene nieuwbouwwoningen na realisering van een geluidscherm en een dove gevel voldoet aan de voorschriften voor geluidniveaus uit dat besluit. Op grond hiervan wordt voorts gesteld dat geen onaanvaardbare hinder wordt verwacht voor de toekomstige bewoners van de nieuwbouwwoningen. Nu het Activiteitenbesluit milieubeheer geluidnormen kent voor bedrijven als die van [appellante], acht de Afdeling het niet onredelijk dat in het rapport van Bk mede van deze normen wordt uitgegaan. Nu wordt voldaan aan de geluidnorm uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, mag in beginsel worden aangenomen dat bij de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Voorts kent ook de VNG-brochure de mogelijkheid om van de etmaalwaarde van 45 dB(A) af te wijken indien deze afwijking voldoende wordt gemotiveerd. Met het rapport van Bk, waarin wordt ingegaan op de specifieke geluidsituatie en de te treffen maatregelen met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene nieuwbouwwoningen, is aan deze motiveringseis voldaan.
3.4. Wat de onderzoeksopzet betreft overweegt de Afdeling als volgt. De activiteiten van het metaalbewerkingsbedrijf zijn niet meegenomen in het rapport van Bk. Vast staat dat enkele bestaande woningen op een kortere afstand van dit bedrijf zijn gesitueerd dan de nieuwbouwwoningen. Het metaalbewerkingsbedrijf is een functie die ten noorden van het garagebedrijf ligt en volgens de raad wordt die functie door het garagebedrijf volledig afgeschermd van de nieuwbouwwoningen. De zogenoemde vrije uitstraling van het metaalbewerkingsbedrijf is gericht naar het noordoosten en het noordwesten, waar de maatgevende bestaande woningen zich bevinden op ongeveer 18 m van dit bedrijf, terwijl de nieuwbouwwoningen zijn voorzien aan de zuidoostelijke zijde van het garage- en metaalbewerkingsbedrijf op tenminste 27 meter van de perceelgrenzen. Op basis van die uitstralingsrichting en die afstand is de ontwikkeling van de nieuwbouwwoningen volgens de raad niet bepalend voor de bedrijfsvoering van het metaalbewerkingsbedrijf. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het metaalbewerkingsbedrijf geen nadere verkenning behoefde. Daarbij is in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, naast bedrijven in de categorieën 1 en 2, alleen de bestaande legale bedrijfsactiviteiten als zodanig zijn bestemd alsmede dat het plan niet voorziet in een verplaatsing of uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op het perceel.
Uit het rapport van Bk volgt dat het garagebedrijf met het treffen van enkele maatregelen bij de nieuwbouwwoningen kan blijven voldoen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer. De stelling dat in het rapport van Bk het adres [locatie 3] wordt aangemerkt als maatgevende bestaande woning, terwijl het gebruik als woning niet is toegestaan binnen de bedrijfsbestemming van het plan, doet aan deze conclusie niets af. Voorts wordt in het rapport van Bk ook de bestaande woning aan de Dreef 87 als de dichtstbij gelegen woning genoemd. Verder heeft de raad aangegeven dat het bestaande, aan de bedrijfsbestemming van [appellante] grenzende, pand [locatie 4] ook ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan voor woondoeleinden op de verdieping mocht worden gebruikt.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het rapport van Bk in zoverre onjuist is.
3.5. In het rapport van Tritium wordt een aantal redenen genoemd waarom de modellering van het rapport van Bk ondeugdelijk zou zijn en de geluidbelasting op de gevel van de voorziene nieuwbouwwoningen daarom hoger zou zijn dan die waarvan in het rapport van Bk wordt uitgegaan. Het rapport van Tritium bevat geen berekening van de te verwachten geluidbelasting op grond van de door haar gestelde gegevens. Van belang daarbij is dat het volgens de raad slechts marginale afwijkingen betreffen. Aldus heeft [appellante] hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwbouwwoningen dusdanig hoog zal zijn dat ondanks de in het rapport van Bk genoemde maatregelen niet zal kunnen worden voldaan aan de geluidwaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
3.6. De conclusie is dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het rapport van Bk dat aan het bestreden plandeel ten grondslag ligt zodanige gebreken vertoont dat de raad zich daar in redelijkheid niet op had kunnen baseren.
3.7. De raad heeft in het bestreden besluit de keuze gemaakt om, anders dan in het ontwerpplan, de nieuwbouw van woningen aan de Dreef 85-101 bij recht mogelijk te maken, nu ten tijde van de vaststelling alle benodigde onderzoeken bekend waren en de uitkomsten ervan niet aan een woonbestemming in de weg stonden. De Afdeling acht dit niet onredelijk.
Het betoog faalt.
4. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het bedrijfsperceel en de opstallen betreft, bestaat gelet op het voorgaande geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Hagen w.g. Boermans
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
429-656.