ECLI:NL:RVS:2014:4125

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
201400546/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 17 december 2013 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 18 september 2012 het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit werd gehandhaafd bij een besluit van 13 december 2012, waartegen [appellante] bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld, omdat [appellante] niet had aangetoond dat de kinderopvang in 2009 op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden, zoals vereist door de Wet kinderopvang (Wko).

Tijdens de zitting op 13 oktober 2014 werd [appellante] bijgestaan door mr. R.J. van Rijn, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. [appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het voorschot op nihil mocht worden vastgesteld, omdat zij wel een deel van de kosten had aangetoond en niet op de hoogte was van de noodzaak om alle kosten te kunnen aantonen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het niet gerechtvaardigd is om aan het verlenen van een voorschot het vertrouwen te ontlenen dat er ook recht op toeslag bestaat. De Belastingdienst/Toeslagen mag het voorschot herzien zolang de tegemoetkoming nog niet is toegekend.

De Afdeling bevestigde dat [appellante] niet kon aantonen dat de kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst had plaatsgevonden, wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van de toeslag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellante] geen aanspraak maakte op het voorschot kinderopvangtoeslag. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400546/1/A2.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2013 in zaak nr. 13/415 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 voor [appellante] herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 13 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.J. van Rijn, werkzaam bij ARAG, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 18 september 2012, gehandhaafd bij dat van 13 december 2012, ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de kinderopvang in 2009 plaatsvond op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko, en dat zij evenmin heeft aangetoond de gestelde kosten voor kinderopvang te hebben gehad.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 op nihil mocht vaststellen. Hiertoe voert [appellante] aan dat zij weliswaar niet kan aantonen de volledige gestelde kosten te hebben gehad, maar dat zij, nu de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten aan de gastouder heeft uitgekeerd, in ieder geval een deel van de kosten heeft aangetoond. Verder wist zij niet dat zij op een later moment moest kunnen aantonen kosten van kinderopvang te hebben gehad en heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot eerst geruime tijd na toekenning herzien. Het is daarom niet proportioneel en niet redelijk om het voorschot herzien vast te stellen op nihil, aldus [appellante].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2009 in zaak nr. 200803995/1) volgt uit artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde lid van de Awir dat aan het verlenen van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Verder volgt uit artikel 16, vierde lid, van de Awir dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van het voorschot mag herzien, zolang hij de tegemoetkoming nog niet heeft toegekend. Aan het tijdsverloop tussen de kinderopvang en de herziening van het voorschot komt dan ook niet de betekenis toe, die [appellante] daaraan toegekend wenst te zien.
3.2. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2) volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko dat degene die voor de toeslag in aanmerking wil komen moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Dat [appellante] hiervan niet op de hoogte was en, zoals zij stelt, te goeder trouw heeft gehandeld, biedt geen grond voor een ander oordeel.
Dat [appellante] kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang over 2009 heeft voldaan, wat daar ook van zij, betekent, anders dan zij betoogt, niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
[appellante] heeft in reactie op de verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen van 31 augustus 2010 en 22 oktober 2011 de gegevens, waaronder de jaaropgave, verstrekt waaruit de door haar gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu het bedrag aan kosten dat [appellante] blijkens deze gegevens verschuldigd is, zoals de rechtbank ook heeft overwogen en door [appellante] niet is betwist, niet overeenkomt met het bedrag aan daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot terecht op nihil heeft gesteld.
Voor zover [appellante] vanwege financiële problemen niet in staat zou zijn de verleende voorschotten terug te betalen, zoals zij ter zitting heeft gesteld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen gewezen op de mogelijkheid van een standaard betalingsregeling of een betalingsregeling op maat.
Het betoog faalt.
4. Nu uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt mocht stellen dat [appellante] geen aanspraak maakt op een voorschot kinderopvangtoeslag, behoeft hetgeen zij aanvoert met betrekking tot de overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, geen bespreking meer.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
85-799.