ECLI:NL:RVS:2014:4103

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201405645/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Buitengebied' gemeente Drimmelen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 november 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen een verzoeker, wonend in de gemeente Drimmelen, en de raad van de gemeente Drimmelen. Het verzoek volgde op het besluit van de raad van 13 maart 2014, waarin het bestemmingsplan 'Buitengebied' werd vastgesteld. De verzoeker was het niet eens met de bestemming 'Agrarisch-1' en de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' voor zijn perceel. Hij betoogde dat de raad ten onrechte de mogelijkheid om een bedrijfswoning te bouwen had uitgesloten en dat hij bestaande rechten zou verliezen door de aanduiding 'intensieve veehouderij'. De raad verdedigde dat de bestemmingen in het nieuwe plan gelijk waren aan die in het vorige plan en dat er geen concrete initiatieven van de verzoeker waren voor het bouwen van een bedrijfswoning.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2014, waar de verzoeker en de raad vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel en P.J. Bastiaansen aanwezig waren, zijn nadere stukken overgelegd. De voorzitter oordeelde dat de planologische regelingen wat betreft de omvang van het bouwvlak en de onmogelijkheid om een bedrijfswoning op te richten in dit en het vorige plan gelijk waren. Hij concludeerde dat een schorsing van het plan de verzoeker niet zou helpen bij het bereiken van zijn doel. De voorzitter wees het verzoek af, omdat het voorliggende plan geen beperkingen met zich meebracht ten opzichte van het vorige plan en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 november 2014, waarbij de voorzitter, mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, en de griffier, mr. W.S. van Helvoort, aanwezig waren. De voorzitter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, gezien de gelijkheid van de bestemmingen in de plannen en het ontbreken van concrete initiatieven van de verzoeker.

Uitspraak

201405645/2/R3.
Datum uitspraak: 7 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Drimmelen,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Drimmelen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2014, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel en P.J. Bastiaansen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken overgelegd.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de bestemming "Agrarisch-1" en de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" ter plaatse van zijn perceel aan de [locatie] te [plaats]. Volgens hem heeft de raad met deze bestemming ten onrechte de mogelijkheid om een bedrijfswoning te bouwen uitgesloten. Verder betoogt hij dat hem bestaande rechten worden afgenomen en dat vanwege de aanduiding "intensieve veehouderij" een groter bouwvlak, van minimaal 1 hectare, had moeten worden opgenomen.
2.1. De raad stelt dat onder het vorige plan het bouwvlak even groot was als in dit plan en dat de bouw van een bedrijfswoning was uitgesloten. Het voorliggende plan is bedoeld om aan de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen te voldoen en bij het opstellen van het plan is er voor gekozen om enkel conserverend te bestemmen en mogelijke nieuwe ontwikkelingen niet bij dit plan mee te nemen. Omdat [verzoeker] in het kader van dit plan geen concrete initiatieven kenbaar heeft gemaakt voor het bouwen van een bedrijfswoning of van activiteiten die uitbreiding van het bouwvlak vergen, heeft het perceel in het voorliggende plan dezelfde planologische mogelijkheden gekregen als in het vorige plan.
Over de statische opslagmogelijkheden van goederen stelt de raad dat het ter beoordeling staande plan op dit punt geen verschil met zich brengt ten opzichte van het vorige plan.
2.2. In het vorige plan "Buitengebied" was aan het perceel van [verzoeker] de bestemming "Open agrarisch gebied" toegekend. In dit plan was aan het perceel een bouwvlak toegekend en de aanduiding "geen bedrijfswoning toegestaan".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor:
- agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening;
(...).
Ingevolge lid 4.3.1, mag op de tot "Open agrarisch gebied" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de doeleinden omschreven in 4.1.
Ingevolge lid 4.3.3, onder a, mag per agrarisch bouwblok één bedrijfswoning worden opgericht, tenzij dit op het bouwblok anders is aangegeven.
Ingevolge artikel lid 4.2.1 is het als ondergeschikte niet-agrarische nevenactiviteit toegestaan in gebouwen kampeermiddelen te stallen. Buitenstalling is niet toegestaan. Andere niet-agrarische nevenactiviteiten zijn uitsluitend via wijziging toegestaan.
2.3. In dit plan is aan het perceel de bestemming "Agrarisch - 1" toegekend en de aanduidingen "bedrijfswoning niet toegestaan" en "intensieve veehouderij".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1., van de planregels zijn de voor Agrarisch - 1 aangewezen gronden onder meer bestemd voor:
a. de ontwikkeling van een in hoofdzaak agrarische economie;
b. agrarisch gebruik;
c. nevenactiviteiten (voor zover in 3.1.2 of via omgevingsvergunning voor het afwijken van gebruiksregels kan worden toegestaan) en ondersteunende horeca;
Ingevolge lid 3.1.2, onder d, sub 2, is ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning niet toegestaan" geen bedrijfswoning toegestaan.
Ingevolge lid 3.1.2, onder h, is bij het agrarisch bedrijf inpandige statische opslag toegestaan als nevenactiviteit, tot een maximale vloeroppervlakte van 400 m2.
2.4. De voorzitter stelt vast dat de planologische regelingen wat betreft de omvang van het bouwvlak en de onmogelijkheid om een bedrijfswoning op te richten in dit en het vorige plan gelijk zijn. Met een schorsing van het plan kan [verzoeker] daarom niet bereiken wat hij wenst te bereiken. Een andersluidende voorziening die het wel mogelijk maakt om een bedrijfswoning te bouwen of waarbij het bouwvlak wordt uitgebreid, acht de voorzitter te verstrekkend. Ter zitting heeft [verzoeker] nog gesteld dat hij ten gevolge van de inwerkingtreding van het plan gebruiksrechten voor inpandige statische opslag verliest. In dit verband heeft hij desgevraagd ter zitting verklaard dat hij de twee op het perceel [locatie] aanwezige loodsen gebruikt voor de opslag van agrarische producten, landbouwwerktuigen en caravans. Naar de raad ter zitting hierover heeft uiteengezet, is de inpandige opslag van agrarische producten en landbouwwerktuigen binnen de agrarische bestemming van het vorige, zowel als het voorliggende plan, toegestaan. De voorzitter ziet voorshands geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Het voorliggende plan brengt derhalve in zoverre geen beperking met zich. Voor zover [verzoeker] ter zitting heeft gesteld dat in de loodsen ook de stalling van caravans plaatsvindt, overweegt de voorzitter dat het bestaande gebruik overeenkomstig artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels van het vorige plan, onder de werking van het overgangsrecht van het voorliggende plan kan worden voortgezet. Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat er bij het gemeentebestuur geen voornemen bestaat om hangende de bodemprocedure ter zake van de stalling van caravans een handhavingstraject te doen starten.
2.5. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2014
361.