ECLI:NL:RVS:2014:4093
Raad van State
- Hoger beroep
- P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
- D.J.C. van den Broek
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in Wageningen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Wageningen ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 1 maart 2013, betrof het kappen van drie bomen op een perceel in Wageningen. Het college had het bezwaar van [appellant] tegen deze vergunning ongegrond verklaard en de rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 6 maart 2014.
Tijdens de zitting op 8 oktober 2014 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat mr. J.M.M. Kroon. Het college werd vertegenwoordigd door J. van der Sluijs. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college onzorgvuldig had gehandeld en een onjuiste belangenafweging had gemaakt bij de verlening van de vergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat [appellant] actueel belang had bij een toetsing van de rechtmatigheid van de vergunningverlening. Dit was vooral relevant omdat aan [appellant] de door hem aangevraagde omgevingsvergunning voor het kappen van een acacia en het snoeien van twee zomereiken was verleend.
De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat het enkele feit dat [appellant] een principiële uitspraak wenste, geen rechtens te respecteren belang opleverde. Bovendien was [appellant] niet verplicht om gebruik te maken van de verleende omgevingsvergunning. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak werd op 12 november 2014 openbaar uitgesproken, waarbij de proceskostenveroordeling niet aan de orde kwam.