ECLI:NL:RVS:2014:4093

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201403343/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • D.J.C. van den Broek
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in Wageningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Wageningen ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 1 maart 2013, betrof het kappen van drie bomen op een perceel in Wageningen. Het college had het bezwaar van [appellant] tegen deze vergunning ongegrond verklaard en de rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 6 maart 2014.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2014 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat mr. J.M.M. Kroon. Het college werd vertegenwoordigd door J. van der Sluijs. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college onzorgvuldig had gehandeld en een onjuiste belangenafweging had gemaakt bij de verlening van de vergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat [appellant] actueel belang had bij een toetsing van de rechtmatigheid van de vergunningverlening. Dit was vooral relevant omdat aan [appellant] de door hem aangevraagde omgevingsvergunning voor het kappen van een acacia en het snoeien van twee zomereiken was verleend.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat het enkele feit dat [appellant] een principiële uitspraak wenste, geen rechtens te respecteren belang opleverde. Bovendien was [appellant] niet verplicht om gebruik te maken van de verleende omgevingsvergunning. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak werd op 12 november 2014 openbaar uitgesproken, waarbij de proceskostenveroordeling niet aan de orde kwam.

Uitspraak

201403343/1/A1.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Wageningen (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 maart 2014 in zaken nrs. 13/5580 en 13/5568 in het geding tussen onder meer:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2013 heeft het college [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het kappen van drie bomen op het perceel [locatie] te Wageningen.
Bij besluit van 31 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 1 maart 2013 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 6 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M.M. Kroon, advocaat te Wageningen, en het college, vertegenwoordigd door J. van der Sluijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.18, kan de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld bij de verlening van de omgevingsvergunning en een onjuiste belangenafweging heeft verricht.
3. De Afdeling is van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden waaruit volgt dat [appellant] actueel belang heeft bij een toetsing van het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de vergunningverlening. In dit verband is van belang dat aan [appellant], naar in hoger beroep niet langer in geschil is, de door hem aangevraagde omgevingsvergunning voor het kappen van een acacia en het snoeien van twee zomereiken is verleend.
Voor zover [appellant] beoogt de onrechtmatigheid van de vergunningverlening te doen vaststellen, zodat het college in andere zaken aanvragen om omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van een houtopstand zorgvuldiger zal beoordelen, wordt overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juni 2010 in zaak nr. 200903188/1/H3) het enkele feit dat een partij een principiële uitspraak wenst, geen rechtens te respecteren belang oplevert.
Voor zover [appellant] stelt dat hij de bomen niet wil kappen onderscheidenlijk snoeien, geldt dat hij niet verplicht is van de omgevingsvergunning gebruik te maken.
4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
473.