ECLI:NL:RVS:2014:4071

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201401766/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 14 januari 2014 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand. De aanvraag was ingediend op 15 januari 2013, maar werd op 31 januari 2013 afgewezen omdat deze betrekking had op een rechtsbelang waarvoor [appellant] al een eerdere toevoeging had ontvangen. Na bezwaar werd de aanvraag op 28 maart 2013 alsnog goedgekeurd, maar het verzoek om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de raad terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet duidelijk maakte dat deze betrekking had op een vordering tot tenuitvoerlegging van bijzondere voorwaarden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 oktober 2014 behandeld. De raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en mr. C.W. Wijnstra, voerde aan dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten zoals neergelegd in de Werkinstructie Z150. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de raad het verzoek om vergoeding van de kosten niet had hoeven goedkeuren, omdat de aanvraag niet duidelijk was en de raad niet verplicht was om verder onderzoek te doen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201401766/1/A2.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2014 in zaak nr. 13/3069 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 31 januari 2013 herroepen, alsnog een toevoeging verleend en het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten afgewezen.
Bij mondelinge uitspraak van 14 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en mr. C.W. Wijnstra, beiden werkzaam bij het centraal kantoor van de raad te Utrecht, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
De raad voert ten aanzien van de toepassing van de Wet op de rechtsbijstand beleid, onder meer neergelegd in de Werkinstructie Z150 Tenuitvoerlegging Strafvonnis (TUL) (hierna: de Werkinstructie).
In de Werkinstructie is vermeld dat de benodigde stukken voor de beoordeling van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand in verband met de tenuitvoerlegging van een strafvonnis zijn: een (digitaal) ondertekend aanvraagformulier Straf en een kopie van de vordering van de officier van Justitie.
Verder is in de Werkinstructie vermeld dat twee soorten tenuitvoerleggingen worden onderscheiden, namelijk overtreding van algemene voorwaarden en overtreding van bijzondere voorwaarden. Uit de vordering van de officier van justitie blijkt welke van de twee tenuitvoerleggingen van toepassing is.
Volgens de Werkinstructie is bij een vordering wegens overtreding van algemene voorwaarden sprake van hetzelfde rechtsbelang als dat van de procedure die heeft geleid tot de voorwaardelijk opgelegde strafmaatregel. Bij een vordering wegens overtreding van bijzondere voorwaarden wordt wel een toevoeging verstrekt.
2. Op 15 januari 2013 heeft [appellant] een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand van mr. J.J.M. Boot voor een zitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank ingediend.
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft de raad deze aanvraag afgewezen, omdat deze betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan [appellant] aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerdere, bij besluit van 24 augustus 2011 aan [appellant] verleende toevoeging met kenmerk 1FP5181. De werkzaamheden waarvoor onderhavige toevoeging is aangevraagd vallen onder het bereik van deze eerder verleende toevoeging, aldus de raad.
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de raad medegedeeld dat alsnog de gevraagde toevoeging wordt verleend. Aan de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten heeft de raad ten grondslag gelegd dat eerst in de bezwaarfase is gebleken dat de aanvraag betrekking heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in verband met overtreding van de bijzondere voorwaarden, zodat het bestreden besluit niet is herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten terecht heeft afgewezen. Hij voert daartoe aan dat de raad bij het nemen van het besluit van 31 januari 2013 ten onrechte niet heeft onderkend dat de aanvraag betrekking had op een vordering tot tenuitvoerlegging in verband met overtreding van de bijzondere voorwaarden. Verder heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat het op de weg van de raad lag om nadere informatie op te vragen, voordat hij tot afwijzing van de aanvraag overgaat.
2.2. Bij de aanvraag van 15 januari 2013 heeft [appellant] alleen een brief van de officier van justitie van 11 januari 2013 overgelegd, waarmee hij is opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer.
Uit het beleid van de raad, zoals neergelegd in de Werkinstructie, volgt dat de raad alleen ten behoeve van rechtsbijstand in verband met een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden een aparte toevoeging verleent. Noch uit het aanvraagformulier, noch uit de daarbij gevoegde oproepingsbrief van 11 januari 2013 blijkt dat de aanvraag betrekking heeft op een dergelijke vordering wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden. Gelet op de inlichtingenverplichting voor de aanvrager neergelegd in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, lag het op de weg van [appellant] om in de aanvraag te vermelden dat deze op een vordering wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden betrekking had en lag het niet op de weg van de raad een nader onderzoek te doen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking de grote hoeveelheid aanvragen die door de raad in korte termijn moeten worden afgedaan. Eerst door de nadere toelichting van [appellant] in de bezwaarfase is de raad gebleken dat de gevraagde toevoeging betrekking heeft op overtreding van de bijzondere voorwaarden. Naar aanleiding daarvan heeft de raad de toevoeging alsnog verleend. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad het besluit van 31 januari 2013 niet heeft herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid en dat de raad daarom terecht het verzoek om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
710.