ECLI:NL:RVS:2014:4061

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201400436/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van gemaakte kosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 3 december 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 11 september 2012 het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat de overeenkomst tussen [appellant] en het gastouderbureau niet voldeed aan de eisen van de Wet kinderopvang (Wko) en de Regeling Wet kinderopvang. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang had gemaakt en dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden had kunnen twijfelen aan de authenticiteit van de overgelegde overeenkomsten.

Tijdens de zitting op 29 september 2014 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Wko en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat zonder een overeenkomst die voldoet aan de eisen van de Wko. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door [appellant] overgelegde overeenkomsten niet voldeden aan de vereisten, en dat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk kosten voor kinderopvang had gemaakt.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 november 2014.

Uitspraak

201400436/1/A2.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 december 2013 in zaak nr. 12/1763 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 13 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de teveel betaalde voorschotten over 2009 van [appellant] teruggevorderd.
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.C. Schurink, advocaat te Winterswijk, en door M. Koc, tolk, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op de Wko de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de overeenkomst tussen [appellant] en het gastouderbureau Bebegim over 2009 niet voldoet aan de eisen van artikel 52 van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling. In beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich tevens op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang over 2009 heeft gemaakt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 52 van de Wko en artikel 11 van de Regeling hem niet kunnen worden tegengeworpen. Hij voert hiertoe aan dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepalingen niet volgt dat de aanvrager een schriftelijke overeenkomst moet overleggen om aanspraak te maken op kinderopvangtoeslag. Voorts voert hij hiertoe aan dat artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling wel voor kindercentra en gastouderbureaus geldt, maar niet voor vraagouders.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201102492/1/H2; www.raadvanstate.nl), geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag bestaat, indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Ingevolge deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een akte van de overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2; www.raadvanstate.nl), valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Regeling af te leiden, dat bedoeld is dat onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over kinderopvang door een akte van een overeenkomst over te leggen waaruit die afspraken blijken. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling dient te bevatten. Nu de eisen waaraan deze overeenkomst moet voldoen uit laatst vermelde bepaling volgen, betoogt [appellant] tevergeefs dat de Belastingdienst/Toeslagen hem vooraf niet in kennis heeft gesteld van die eisen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts, voor zover hij wel gehouden was een schriftelijke overeenkomst met het gastouderbureau over te leggen, dat de door hem in bezwaar overgelegde overeenkomst alle gegevens bevat als bedoeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling en hij daarmee overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de Awir alle benodigde gegevens en inlichtingen heeft verstrekt aan de Belastingdienst/Toeslagen. De door hem overgelegde overeenkomsten zijn tot stand zijn gekomen door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau en de rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft mogen twijfelen aan de authenticiteit van deze overeenkomsten, aldus [appellant].
4.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] bij brief van 22 oktober 2011 verzocht een kopie van elk contract te zenden dat hij met het gastouderbureau heeft gesloten. Naar aanleiding hiervan heeft [appellant] een overeenkomst gezonden met als ingangsdatum 1 januari 2008 (hierna: de eerste overeenkomst). Hierin ontbreken, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de te betalen prijs per uur voor de gastouderopvang en het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar als bedoeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling. [appellant] heeft met dit stuk derhalve niet aangetoond dat de kinderopvang in 2009 heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
[appellant] heeft in bezwaar een andere overeenkomst, met dezelfde ingangsdatum van 1 januari 2008, overgelegd (hierna: de tweede overeenkomst). Deze bevat, anders dan de eerste overeenkomst, wel alle gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling. Voorts wijkt de handtekening van de vertegenwoordiger van het gastouderbureau hierin af van die in de eerste overeenkomst en hebben beide overeenkomsten een verschillende opmaak.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] gegeven toelichting, dat hij alles heeft nagezocht en uiteindelijk de juiste overeenkomst heeft gevonden, niet verklaart waarom [appellant] naar aanleiding van het verzoek om informatie van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 oktober 2011 een geheel andere overeenkomst heeft overgelegd dan in bezwaar. Voorts heeft [appellant] de overweging van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft ervaren dat het gastouderbureau via zijn website telkens nieuwe overeenkomsten aan ouders verstrekt, niet weersproken. Gelet hierop is het niet geloofwaardig dat kinderopvang heeft plaatsgevonden op basis van de tweede overeenkomst en de rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat hieraan niet de door [appellant] gewenste waarde kan worden gehecht. Dat deze overeenkomst tot stand is gekomen door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, maakt dit niet anders.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het disproportioneel en onredelijk is dat de kinderopvangtoeslag na enkele jaren wordt teruggevorderd, terwijl hij heeft aangetoond dat hij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang.
5.1. Uit de facturen van het gastouderbureau over 2009 volgt niet dat bij [appellant] kosten van kinderopvang in rekening zijn gebracht. [appellant] heeft ter zitting in beroep verklaard dat hij zelf extra kosten, bijvoorbeeld voor eten en drinken, betaalde en verder geen sprake was van contante betalingen voor de kinderopvang. [appellant] heeft bankafschriften overgelegd waaruit betalingen aan [gastouder A] volgen. Nu niet [gastouder A] maar [gastouder B] de gastouder was en de betalingen niet zijn gespecificeerd, heeft [appellant] hiermee niet aangetoond dat deze betalingen zijn verricht voor de kinderopvang in 2009. [appellant] wordt derhalve niet gevolgd in zijn betoog dat hij heeft aangetoond dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt over dat jaar. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
615.