ECLI:NL:RVS:2014:4041

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201308738/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • H. Troostwijk
  • C.J. Borman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de staatsraad in bestuursrechtelijke procedure

Op 3 november 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. J. Hoekstra, de staatsraad, door [verzoeker]. Dit verzoek werd ingediend op 23 oktober 2014 en was gericht tegen de staatsraad als voorzitter van de meervoudige kamer die de zaak met nummer 201308738/1/R2 behandelde. Tijdens de zitting op 30 oktober 2014 was [verzoeker] niet aanwezig, en de staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om gehoord te worden.

[Verzoeker] stelde dat de staatsraad door zijn opmerkingen over de grootte van het gazon van [verzoeker] de schijn van partijdigheid had gewekt. Hij voerde aan dat de staatsraad geen interesse toonde in de beperkingen die het plan voor hem met zich meebracht en dat hij tijdens de zitting werd beperkt in zijn mogelijkheid om relevante punten naar voren te brengen. De Afdeling overwoog dat de staatsraad, als rechter, wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan [verzoeker] was om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden waren die deze veronderstelling konden weerleggen.

De Afdeling concludeerde dat de door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat de staatsraad de schijn van partijdigheid had gewekt. De opmerkingen van de staatsraad, hoe ongepast ook, waren niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of een gerechtvaardigde vrees daarvoor. De Afdeling oordeelde dat [verzoeker] voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de staatsraad niet onpartijdig zou zijn in de verdere behandeling van de zaak.

Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

201308738/2/R2.
Datum beslissing: 3 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)).
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2014, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. J. Hoekstra (hierna: de staatsraad) als voorzitter van de meervoudige kamer van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak nr. 201308738/1/R2 (hierna: de zaak).
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft op 30 oktober 2014 het wrakingsverzoek ter zitting aan de orde gesteld, waar verzoeker niet is verschenen. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Aan het verzoek om wraking heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat de staatsraad door zijn uitlating op de zitting over de grootte van het gazon van [verzoeker] de schijn van partijdigheid heeft gewekt. [verzoeker] voert aan dat de staatsraad naar zijn indruk geen interesse heeft getoond in de beperkingen die het plan voor hem oplevert. [verzoeker] stelt voorts dat de staatsraad hem tijdens de zitting heeft beperkt in zijn mogelijkheid om alle door hem relevant geachte punten naar voren te brengen.
3. Het aangevoerde heeft betrekking op de bejegening van [verzoeker] ter zitting door de staatsraad. Als maatstaf geldt dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan [verzoeker] is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd levert dergelijke omstandigheden niet op. Dat [verzoeker] door de uitlating, wat hier verder van zij, de indruk kreeg dat hij onvoldoende serieus werd genomen, is niet voldoende om aan te nemen dat de staatsraad de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen.
4. Het aangevoerde heeft voorts betrekking op de wijze waarop de voorzitter de orde op de zitting en de voortgang van de behandeling van de zaak heeft vormgegeven en kan als zodanig geen feit of omstandigheid opleveren op grond waarvan geoordeeld moet worden dat sprake is van vooringenomenheid dan wel de gerechtvaardigde vrees daarvoor. Het accent van het onderzoek ter zitting ligt op het beantwoorden door partijen van bij de Afdeling levende vragen over de feiten en geschilpunten. Daarnaast worden partijen in eerste en tweede termijn in de gelegenheid gesteld om hun standpunten toe te lichten. Uit de aantekeningen van de zitting komt naar voren dat [verzoeker] de gelegenheid heeft gehad zijn gronden ter zitting naar voren te brengen. In het aangevoerde wordt geen aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat de staatsraad het beroep van [verzoeker] ter zitting heeft behandeld op een wijze die blijk geeft van vooringenomenheid, dan wel aanleiding geeft voor de objectief gerechtvaardigde vrees dat de staatsraad het door [verzoeker] ingestelde beroep in de zaak niet met de vereiste onpartijdigheid zal beoordelen.
5. Het verzoek dient te worden afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bongertman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2014
709.