201302405/1/A1.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I] en [appellant J] (hierna: [appellant] en anderen), allen wonend te Hillegom,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2013 in zaak nr. 12/8099 in het geding tussen:
onder meer [appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het college aan Woonstichting Stek (hierna: vergunninghoudster) omgevingsvergunning verleend voor het renoveren van 56 woningen aan de Talmastraat 1 t/m 23 (oneven nummers), het Patrimoniumplein 9 t/m 16 (even en oneven nummers) en de Van Vlietstraat 2 t/m 72 (even nummers) te Hillegom (hierna: de percelen).
Bij besluit van 11 juli 2012 heeft het college het door onder meer [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2013 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2013, waar het college, vertegenwoordigd door drs. A.W. van Luijk en R. ’t Jong, is verschenen. Voorts is daar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ir. F.J. Siderius en mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet onder meer in het isoleren van de woningen door middel van het op de voor-, achter- en kopgevels aanbrengen van een 8 cm dikke gevelbekleding, bestaande uit 6 cm dik isolatiemateriaal en steenstrip met een dikte van 2 cm.
2. Anders dan vergunninghoudster stelt, bestaat geen grond voor het oordeel dat bij [appellant] en anderen procesbelang ontbreekt. [appellant] en anderen, waarvan zes personen woonachtig zijn in de bedoelde woningen en vier daartegenover, vrezen dat de gevels waarop de gevelbekleding is voorzien, onder het gewicht daarvan zullen bezwijken doordat de fundering daarop niet is berekend. Indien in hoger beroep de verleende omgevingsvergunning wordt vernietigd, bestaat de mogelijkheid dat de bedoelde gevels alsnog op een andere manier worden geïsoleerd. Nu het mogelijk is dat [appellant] en anderen hetgeen zij wensen met het instellen van hoger beroep kunnen bereiken, hebben zij belang bij een beoordeling van het besluit van 11 juli 2012.
3. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Horst ten Daal 1995" rusten op de percelen de bestemmingen "Woondoeleinden (W)" en "Erven (E)".
Ingevolge artikel 1, onder 4, van de planvoorschriften, wordt onder bouwvlak verstaan een aaneengesloten oppervlakte met één bestemmingsaanduiding voorzien van een hoogteaanduiding en/of een percentage waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.
Ingevolge artikel 9, wordt onder een uitbouw verstaan een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een hoofdgebouw, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keuken en woon- of slaapgedeelten van een woning.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Woondoeleinden (W)" bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Erven (E)" bestemd voor erven behorend bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd uitbouwen behorende bij de op de aangrenzende gronden gebouwde hoofdgebouwen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder d, mag de diepte van uitbouwen, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw, ten hoogste 2,5 m bedragen.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, mag een bouwwerk dat afwijkt van het plan en dat is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen niet worden vergroot.
4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2003 (hierna: het bouwbesluit). Samengevat weergegeven voeren zij daartoe aan dat het bouwplan wat de aspecten luchtverversing en draagkracht van de fundering betreft, met het bouwbesluit in strijd is. Omdat het college zich op zeker moment realiseerde dat de fundering van de huizen niet bestand is tegen een verzwaring van de gevels met de gevelbekleding, heeft het volgens [appellant] en anderen besloten om, in afwijking van de vergunning, de kopgevels op andere wijze te isoleren, te weten door het afbreken daarvan, het aanbrengen van isolatiemateriaal in de spouw en het opnieuw opmetselen van de muren. [appellant] en anderen betogen tevens dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet mocht volstaan met het slechts op hoofdlijnen toetsen van het bouwplan aan het bouwbesluit.
4.1. Geen aanleiding bestaat om de conclusie van de rechtbank dat het college ter zitting afdoende heeft toegelicht waarom de spouwmuur niet hoeft te worden geventileerd, voor onjuist te houden. Ook overigens heeft de rechtbank met juistheid geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college het ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat het bouwplan wat de luchtverversing betreft voldoet aan het bouwbesluit. In dit verband hebben het college en vergunninghoudster ter zitting van de Afdeling gewezen op de ventilatieberekeningen, en de notitie van DWA installatie- en energieadvies van 21 september 2010 die met de aanvraag zijn ingediend en die, naar ter zitting is gebleken, betrekking hebben op de ventilatie in de woning. Tevens wordt in aanmerking genomen dat [appellant] en anderen geen deskundigenrapport hebben overgelegd dat tot een ander oordeel noopt.
Naar aanleiding van het betoog van [appellant] en anderen dat de fundering niet bestand is tegen verzwaring van de gevels met de gevelbekleding, heeft vergunninghoudster verwezen naar een op haar verzoek opgestelde notitie van 14 mei 2012 van Constructiebureau Tentij BV en de daaraan ten grondslag liggende berekeningen. Tentij concludeert voor de situatie dat voor de kopgevels de alternatieve ventilatiemethode wordt toegepast, dat de verhoging van de grondspanning als gevolg van het aanbrengen van de gevelbekleding, gezien de goede staat van de fundering, geen enkel probleem is. Het college heeft ter zitting verklaard dat met het aanbrengen van de gevelbekleding de gronddruk met vijf procent wordt verhoogd, terwijl een verhoging tot honderd procent acceptabel kan worden geacht. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet aannemelijk heeft mogen achten dat het bouwplan wat de draagkracht van de fundering betreft, in overeenstemming is met het bouwbesluit. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] en anderen geen deskundigenrapport hebben overgelegd dat op het tegendeel wijst. Vergunninghoudster heeft ter zitting voorts bevestigd dat op aanraden van de aannemer is gekozen voor een alternatieve ventilatiemethode van de kopgevels, onder meer omdat zo een einde kon worden gemaakt aan de schimmelvorming die op sommige plaatsen in de spouw van de kopgevels optrad, en dat dit niet is gebeurd omdat de gevelbekleding niet veilig zou zijn.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat [appellant] en anderen voor het overige uitsluitend hebben verwezen naar paragrafen in het bouwbesluit waarmee het bouwplan in strijd zou zijn, en dat zij niet nader hebben geconcretiseerd met welke artikelen van het bouwbesluit het bouwplan strijdig zou zijn en wat volgens hen de reden daarvan is.
Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Zij heeft, zo stellen zij, niet onderkend dat met het aanbrengen van de acht cm dikke gevelbekleding het op de plankaart weergegeven bouwvlak wordt overschreden. In dit verband stellen zij dat een aantal van de tot het bouwplan behorende woningen aan de voorzijde direct tegen de grens van het bouwvlak is gebouwd.
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu in het bestemmingsplan geen voorschriften zijn opgenomen ter vaststelling van de ligging en de grootte van een bouwvlak, de ligging van het bouwvlak dient te worden vastgesteld aan de hand van metingen op de plankaart. Zij heeft tevens terecht overwogen dat, gelet op de schaal van de plankaart van 1:1000, niet exact kan worden bepaald of het bouwvlak samenvalt met de bestaande voorgevels van de woningen. Nu de lijndikte van het bouwvlak op de plankaart ongeveer 0,5 mm bedraagt, komt dit overeen met een afstand van 50 cm ter plaatse. Gezien de relatief geringe dikte van de gevelbekleding van 8 cm, is op grond van de plankaart niet vast te stellen of een overschrijding van het bouwvlak door het aanbrengen van de gevelbekleding aan de orde is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank in zoverre terecht tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken dat het bouwplan op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
5.2. Het betoog van [appellant] en anderen dat de rechtbank heeft miskend dat de uitbouwen aan de achterzijde van de woningen aan de Talmastraat 9 t/m 23 oneven en Van Vlietstraat 2 t/m 40 (even), niet voldoen aan het bepaalde in artikel 14, derde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, omdat die uitbouwen een diepte hebben van 4 m, en door het aanbrengen van de gevelbekleding de afwijking van het bestemmingsplan verder wordt vergroot, faalt eveneens. Naar ter zitting is bevestigd, voorziet het bouwplan niet in het aanbrengen van gevelbekleding op de uitbouwen. De bestaande afwijking van het bestemmingsplan wordt daarom niet vergroot, zodat, gelet op artikel 23, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, strijd met het bestemmingsplan niet aan de orde is.
6. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
270-619.