201407295/2/A3.
Datum uitspraak: 27 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende het hoger beroep van:
de korpschef van politie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2014 in zaak
nr. 13/4495 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de korpschef.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2013 heeft de korpschef de door TTS Security B.V. te Amsterdam gevraagde toestemming door [wederpartij] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten onthouden.
Bij besluit van 5 juli 2013 heeft de korpschef het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpschef opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met in achtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de korpschef de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 oktober 2014, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. S. Filali, werkzaam bij de politie, en [wederpartij], bijgestaan door mr. S.G.C. Bocxe, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van de korpschef strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat hij in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
3. Gevraagd naar het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening heeft de korpschef ter zitting bij de voorzitter gesteld dat als hij gevolg geeft aan de aangevallen uitspraak [wederpartij] hangende het hoger beroep beveiligingswerkzaamheden zal mogen verrichten. Dit is zeer onwenselijk, omdat de betrouwbaarheid van [wederpartij] niet boven iedere twijfel is verheven, aldus de korpschef.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het besluit van 5 juli 2013 vernietigd, omdat het naar haar oordeel op een ondeugdelijke motivering berust. De motiveringsvernietiging verplicht de korpschef niet zonder meer tot het verlenen van de gevraagde toestemming. Volgens de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat [wederpartij] de gevraagde toestemming niet kan worden onthouden. De rechtbank heeft in de uitspraak overwogen dat voor zover de korpschef heeft gesteld dat een aantal specifieke mutaties tot de conclusie leiden dat sprake is van serieuze verdenkingen dat [wederpartij] rechtsregels naast zich heeft neergelegd waardoor de rechtsorde in tamelijk ernstige mate is aangetast, dit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft daartoe onder meer van belang geacht dat de korpschef niet heeft uitgelegd om welke redenen niet tot meer onderzoek of vervolging is overgegaan terzake van deze mutaties, terwijl [wederpartij] deze feiten ook alle drie heeft ontkend. De korpschef heeft dienaangaande in hoger beroep een nader standpunt betrokken, dat niet als zodanig in het besluit van 5 juli 2013 was verwoord. Het ligt in de rede, zo de korpschef aan het onthouden van de gevraagde toestemming wenst vast te houden, dat hij zijn nadere standpunt in een nieuw besluit op bezwaar neerlegt. Het is in het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting dat naast de aangevallen uitspraak het ter uitvoering daarvan te nemen nieuwe besluit op bezwaar met toepassing van artikel 6:19 van de Awb in de bodemprocedure kan worden beoordeeld.
5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
6. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Borman w.g. Nell
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2014
597.