ECLI:NL:RVS:2014:4016

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
201408276/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing tot vreemdelingenbewaring en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank op 30 september 2014 het beroep van een vreemdeling tegen zijn vreemdelingenbewaring gegrond verklaarde. De vreemdeling was op 17 september 2014 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris, na ontvangst van de verklaring van de vreemdeling dat hij zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wilde intrekken, op dezelfde dag een gehoor had moeten voeren en een terugkeerbesluit had moeten nemen. De rechtbank verklaarde de maatregel van bewaring onrechtmatig met ingang van 29 september 2014 en kende de vreemdeling schadevergoeding toe.

De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Tijdens de zitting van de rechtbank had de staatssecretaris toegelicht dat hij de verklaring van de vreemdeling op 29 september 2014 om 16.14 uur had ontvangen, en dat het niet mogelijk was om op dezelfde dag een gehoor te houden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte voorbij was gegaan aan deze toelichting van de staatssecretaris. De Afdeling concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het hoger beroep gegrond was.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 september 2014 werd ongegrond verklaard. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2014.

Uitspraak

201408276/1/V3.
Datum uitspraak: 27 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 september 2014 in zaak nr. 14/21244 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2014 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 30 september 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris na de ontvangst op 29 september 2014 van de verklaring van de vreemdeling dat hij zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil intrekken (hierna: de verklaring), nog op dezelfde dag een gehoor met de vreemdeling had kunnen voeren en na afloop daarvan een terugkeerbesluit had kunnen nemen. Nu de staatssecretaris dat ten onrechte niet heeft gedaan, is de maatregel van bewaring met ingang van 29 september 2014 wegens het ontbreken van een terugkeerbesluit onrechtmatig, aldus de rechtbank.
2. De staatssecretaris klaagt in de enige grief onder meer dat de rechtbank, door aldus te overwegen, voorbij is gegaan aan hetgeen hij op de zitting ter toelichting naar voren heeft gebracht. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank de maatregel van bewaring ten onrechte met ingang van 29 september 2014 onrechtmatig bevonden.
2.1. Ter zitting van de rechtbank heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij de verklaring op 29 september 2014 om 16.14 uur per faxbericht heeft ontvangen. Mede gelet op dit tijdstip was het volgens de staatssecretaris niet meer mogelijk op dezelfde dag met de vreemdeling een gehoor voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit te voeren. Evenmin bestond daartoe in de ochtend van 30 september 2014 de gelegenheid, omdat de vreemdeling die ochtend voor de zitting naar de rechtbank is vervoerd, aldus de staatssecretaris.
2.2. In hoger beroep is niet in geschil dat de staatssecretaris de verklaring op 29 september 2014 om 16.14 uur per faxbericht heeft ontvangen. Gelet op dit tijdstip van ontvangst en op de onder 2.1. weergegeven toelichting van de staatssecretaris ter zitting, waaraan de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan, bestaat geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring met ingang van 29 september 2014 onrechtmatig is. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De enige grief slaagt reeds hierom. Hetgeen de staatssecretaris overigens in de toelichting op die grief aanvoert, behoeft geen bespreking.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Over het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 september 2014 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. De rechtbank heeft over die gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
4. Het beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 september 2014 in zaak nr. 14/21244;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Waasdorp
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2014
714.