ECLI:NL:RVS:2014:4014
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H.G. Sevenster
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 1 augustus 2014 geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had afgewezen. De vreemdeling had op 27 augustus 2013 een aanvraag ingediend, maar deze was afgewezen omdat zij niet voldeed aan de vereisten voor de status van langdurig ingezetene. De staatssecretaris had de vreemdeling verzocht om een nieuwe aanvraag in te dienen, wat door de rechtbank als excessief formalisme werd gekwalificeerd.
In het hoger beroep klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank deze overweging ten onrechte heeft gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De vreemdeling had tijdens het bezwaar aangegeven dat zij recht had op de status van langdurig ingezetene, maar de staatssecretaris was van mening dat zij een nieuwe aanvraag moest indienen. De Raad van State oordeelt dat er geen grond is voor de conclusie dat de staatssecretaris onterecht handelde door deze aanvraag te verlangen.
De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 25 februari 2014 alsnog ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H.G. Lubberdink, en de leden mr. H.G. Sevenster en mr. N. Verheij, met mr. A.M.L. Hanrath als griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 31 oktober 2014.