201405343/2/A1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Oosterhout,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 mei 2014 in zaak nr. 13/5682 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een loods (rijbak) met een kantoor/kantine ten behoeve van een paardenhouderij aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 augustus 2013 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 oktober 2014, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Vervoort en J.L.F.M. van Daalen, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. R. Koudstaal, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat de bouwactiviteiten op het perceel worden stilgelegd, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de omgevingsvergunning is aangevraagd onder valse voorwendselen. Volgens hem zal de met het bouwplan voorziene loods niet worden gebruikt als paardenhouderij, maar ten behoeve van het bestaande loonwerk- en machineverhuurbedrijf op het perceel. In dit verband heeft hij erop gewezen dat in 2011 een aanvraag voor een werkplaats is afgewezen wegens strijd met regels van ruimtelijke ordening. [verzoeker] voert verder aan dat de voorziene betonvloer paardrijden onmogelijk maakt.
2.1. Naar voorlopig oordeel van de voorzitter bestaat in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het besluit van het college om omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een loods (rijbak) en een kantoor/kantine ten behoeve van een paardenhouderij op het perceel, uiteindelijk niet in stand zal blijven.
Ten aanzien van de vraag of bij afweging van de betrokken belangen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, overweegt de voorzitter dat [vergunninghouder] ter zitting heeft toegelicht dat hij reeds is begonnen met de bouwactiviteiten en dat het beton voor de fundering en de muren van de kelder onder de loods reeds is gestort, alsmede de vloer van de rijbak, en dat de ontijzeringsinstallatie voor het grondwater geplaatst is. Het door [vergunninghouder] gestelde is door het college bevestigd en door Van Rijkswijk niet betwist. Tevens heeft [vergunninghouder] onweersproken gesteld dat de uitgevoerde werkzaamheden reeds € 150.000,00 hebben gekost en dat het stilleggen van de bouw aanzienlijke schade zal opleveren. [verzoeker] heeft geen spoedeisende belangen gesteld die rechtvaardigen dat hangende het hoger beroep de door hem gevraagde voorlopige voorziening wordt getroffen. Zijn toelichting dat hij stillegging van de bouw wenst, omdat een inhoudelijk oordeel over de verleende vergunning tot op heden is uitgebleven, is daarvoor onvoldoende.
De voorzitter ziet gelet op het vorenstaande bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Borman w.g. Van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2014
651.