ECLI:NL:RVS:2014:401

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
201302284/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgtoeslag en rechtmatig verblijf van een partner

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag over de zorgtoeslag van de wederpartij voor het jaar 2009. De Belastingdienst had de zorgtoeslag vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.308,00 teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en de besluiten van de Belastingdienst vernietigd, omdat de partner van de wederpartij in 2009 de status van langdurig ingezetene van Spanje had en rechtmatig in Nederland verbleef. De Belastingdienst ging in hoger beroep, stellende dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de status van langdurig ingezetene automatisch rechtmatig verblijf in Nederland betekende. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Belastingdienst terecht had gesteld dat de partner van de wederpartij in 2009 geen rechtmatig verblijf had, omdat er geen aanvraag voor een verblijfsvergunning was ingediend. De rechtbank had de uitspraak van de Belastingdienst onterecht vernietigd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond.

Uitspraak

201302284/1/A2.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2013 in zaak nr. 12/8964 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [wederpartij] voor het jaar 2009 vastgesteld op nihil en € 1.308,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 29 januari 2013, waarvan afschrift van het proces-verbaal is verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 augustus 2012 vernietigd, de besluiten van 18 augustus 2009 en 24 mei 2012 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Een afschrift van het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2013, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, is verschenen.
Overwegingen
1. Volgens artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB 2003 L 16), zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 (PB 2011 L 132), (hierna: de richtlijn) kennen de lidstaten de status van langdurig ingezetene toe aan onderdanen van derde landen die legaal en ononderbroken sedert de vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het desbetreffende verzoek op hun grondgebied verblijven.
Volgens artikel 14, eerste lid, krijgt een langdurig ingezetene het recht om gedurende een periode van meer dan drie maanden te verblijven in een andere lidstaat dan die welke hem de status van langdurig ingezetene heeft toegekend, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de in dit hoofdstuk getelde voorwaarden.
Volgens artikel 15, eerste lid, vraagt de langdurig ingezetene zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden na aankomst op het grondgebied van de tweede lidstaat een verblijfsvergunning aan bij de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat.
Volgens artikel 19, eerste lid, beschikken de bevoegde nationale autoriteiten voor de behandeling van de aanvraag over een termijn van vier maanden, te rekenen vanaf de datum van de indiening ervan.
Volgens het tweede lid verstrekt de tweede lidstaat aan de langdurig ingezetene, indien aan de in de artikelen 14, 15 en 16 gestelde voorwaarden is voldaan, en onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 betreffende de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid, een verblijfsvergunning die kan worden verlengd.
Volgens artikel 21, eerste lid, komt de langdurig ingezetene, zodra hij de in artikel 19 bedoelde verblijfsvergunning in de tweede lidstaat heeft verkregen, in deze lidstaat in aanmerking voor gelijke behandeling op de gebieden en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 11.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d en het tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt), is de zorgtoeslag een tegemoetkoming in de premie voor een zorgverzekering, waarvan de hoogte afhankelijk is van de draagkracht.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming, ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bepaald dat [wederpartij] voor het jaar 2009 geen recht heeft op zorgtoeslag, omdat uit de door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) verstrekte gegevens blijkt dat haar toeslagpartner in dat jaar geen rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 heeft gehad. Evenmin had deze toeslagpartner in 2009 een zorgverzekering.
3. De rechtbank heeft overwogen dat uit de richtlijn volgt dat lidstaten van de Europese Unie de status van langdurig ingezetene toekennen aan onderdanen van derde landen, die legaal en ononderbroken sedert vijf jaar op hun grondgebied verblijven. Volgens de rechtbank genieten langdurig ingezetenen, zodra zij het grondgebied van de tweede lidstaat betreden, onder dezelfde voorwaarden als de nationale onderdanen dezelfde rechten als in de eerste lidstaat. Nu aannemelijk is geworden dat de partner van [wederpartij] in 2009 de status van langdurig ingezetene van Spanje bezat, verbleef deze partner in 2009 rechtmatig in Nederland, aldus de rechtbank.
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de partner van [wederpartij] in Spanje de status van langdurig ingezetene heeft, ook betekent dat deze partner van rechtswege rechtmatig in Nederland verbleef. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen vloeit uit artikel 15 van de richtlijn voort dat een langdurig ingezetene van een lidstaat pas in aanmerking komt voor de status van langdurig ingezetene in een tweede lidstaat, en derhalve voor gelijke behandeling met iemand met die status, nadat de tweede lidstaat positief op het verzoek om een verblijfsvergunning heeft beslist. Nu uit de gegevens van de IND volgt dat gedurende 2009 de partner van [wederpartij] geen rechtmatig verblijf in Nederland had, kwam [wederpartij] in dat jaar niet voor zorgtoeslag in aanmerking, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
4.1. [wederpartij] heeft onbetwist gesteld dat haar partner in 2009 de status van langdurig ingezetene van Spanje had. Echter, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, leidt deze status er niet toe dat haar partner bij aankomst in Nederland van rechtswege hier rechtmatig verblijf heeft. In de considerans van de richtlijn is vermeld dat de lidstaat waarin de langdurig ingezetene zijn recht van verblijf wil uitoefenen, moet kunnen nagaan of de betrokkene voldoet aan de voorwaarden waaraan een verblijf op zijn grondgebied is gebonden. Bovendien moet deze lidstaat kunnen nagaan of de betrokkene geen bedreiging vormt voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de volksgezondheid. Om ervoor te zorgen dat het recht van verblijf geen dode letter wordt, moeten langdurig ingezetenen in de tweede lidstaat dezelfde rechten genieten als in de lidstaat waarin zij de status hebben verworven, onder de in deze richtlijn omschreven voorwaarden. Lidstaten behouden de mogelijkheid om de verblijfsvergunning in te trekken indien de betrokkene niet langer aan de vereisten van deze richtlijn voldoet, ook indien een uitkering uit hoofde van de sociale bijstand is toegekend. Indien onderdanen van derde landen verhuizen naar een andere lidstaat en besluiten zich aldaar te vestigen, dienen zij in die lidstaat de mogelijkheid te krijgen om de status van langdurig ingezetene te verwerven, onder voorwaarden vergelijkbaar met die van de eerste lidstaat. Uit het aldus omschreven doel van de richtlijn, alsmede de bepalingen van de richtlijn, in het bijzonder de artikelen 15 en 19, volgt dat de langdurig ingezetene bij aankomst in een tweede lidstaat een verblijfsvergunning dient aan te vragen, waarop de bevoegde nationale autoriteiten met inachtneming van de in de richtlijn gestelde voorwaarden beslissen.
4.2. Niet is in geschil dat de partner van [wederpartij] na aankomst in Nederland geen aanvraag als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de richtlijn heeft ingediend. Gelet hierop mocht de Belastingdienst/Toeslagen uitgaan van de gegevens van de IND over het verblijfsrecht van de partner van [wederpartij] in 2009. Nu uit deze gegevens volgde dat de partner van [wederpartij] in 2009 in Nederland geen rechtmatig verblijf hield in de zin van artikel 8 van de Vw 2000, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] in 2009 geen aanspraak op zorgtoeslag had.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 23 augustus 2012 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2013 in zaak nr. 12/8964;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
85/502-756.