ECLI:NL:RVS:2014:4005
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake boete opgelegd aan vreemdelingenwerkgever
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door [verzoekster], die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 2 mei 2014 het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard, nadat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 28 september 2012 een boete van € 48.000,00 had opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De minister had het bezwaar van [verzoekster] tegen deze boete op 12 maart 2013 ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 24 oktober 2014 heeft [verzoekster] verzocht om opschorting van de rechtsgevolgen van de boete totdat het hoger beroep is beslist. [verzoekster] stelde dat invordering van de boete zou leiden tot een financiële noodsituatie. De voorzitter heeft echter geoordeeld dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de invordering van de resterende € 8.000,00 tot een dergelijke situatie zou leiden. Ondanks de gestelde slechte financiële situatie had [verzoekster] in 2014 al zeven betalingen van elk € 2.500,00 verricht, wat de voorzitter deed twijfelen aan de ernst van de financiële situatie.
De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het aannemelijk maken van financiële noodsituaties in procedures omtrent voorlopige voorzieningen.