ECLI:NL:RVS:2014:3940
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door verzoeker
In deze zaak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 november 2013, waarin de zaak met nummer 12/7459 werd behandeld. Op 5 november 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan. [verzoeker] trok het hoger beroep in, omdat de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 21 maart 2014 de kinderopvangtoeslag van [verzoeker] over 2009 op € 6.598,00 had vastgesteld. Dit betekende dat de Belastingdienst/Toeslagen [verzoeker] tegemoet was gekomen, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
[verzoeker] verzocht de Afdeling om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de proceskosten die hij had gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. De Afdeling heeft de zaak op 13 oktober 2014 ter zitting behandeld, waarbij [verzoeker] werd vertegenwoordigd door H.J. van de Vijfeijke. De Afdeling oordeelde dat het verzoek tot proceskostenveroordeling afgewezen moest worden voor zover het betrekking had op de kosten die reeds door de rechtbank waren vergoed.
De Raad van State heeft uiteindelijk de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van € 974,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast werd de Belastingdienst/Toeslagen verplicht om het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 239,00 te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 5 november 2014.