201310883/1/V2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2013 en haar uitspraak van 5 november 2013, beide in zaak nr. 12/6366 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 4 juli 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld toe te lichten wat de gevolgen van de inhoud van het thematisch ambtsbericht Documenten Nepal van de minister van Buitenlandse Zaken van mei 2013 (hierna: het thematisch ambtsbericht) voor deze zaak zijn. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 12 augustus 2013 heeft de staatssecretaris de door de rechtbank gevraagde toelichting gegeven. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 september 2013 heeft de vreemdeling hierop gereageerd.
Bij uitspraak van 5 november 2013 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 februari 2012 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen beide uitspraken heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 5 november 2013. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben verweerschriften ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
In het hoger beroep van de vreemdeling
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
4. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de door de vreemdeling overgelegde politieverklaring van 2 september 2010 (hierna: de politieverklaring) waarschijnlijk niet echt is en waarschijnlijk niet is opgemaakt door een daartoe bevoegde autoriteit. Hiertoe betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat de legalisatie door het Nepalese Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade in Nepal van de door de Law Books Management Board (hierna: de LBMB) opgestelde vertaling niets zegt over de authenticiteit van het daaraan ten grondslag liggende brondocument, de politieverklaring. De rechtbank is er volgens de staatssecretaris voorts ten onrechte van uitgegaan dat de politieverklaring, ondanks de door Bureau Documenten geconstateerde gebreken en ondanks dat uit het thematisch ambtsbericht blijkt dat de politie geen verklaringen afgeeft waarin staat dat zij geen bescherming kan bieden, wel authentiek moet zijn omdat de LBMB ten tijde van belang slechts officiële documenten vertaalde.
4.1. De vreemdeling heeft een politieverklaring overgelegd, waarin staat dat de politie niet in staat is hem een persoonlijke veiligheidsagent en bescherming aan te bieden. Wel zullen de personen die zijn vrede en veiligheid in het gedrang hebben gebracht worden gezocht en voor de rechtbank worden geleid.
Volgens de verklaring van onderzoek van 17 mei 2011 van Bureau Documenten is de politieverklaring waarschijnlijk niet echt en waarschijnlijk niet opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit, nu de basisgegevens zijn aangebracht middels een reproductietechniek en de politieverklaring voor wat betreft de opmaak en afgifte overeenkomsten vertoont met de door de vreemdeling overgelegde en volgens Bureau Documenten waarschijnlijk niet echte en waarschijnlijk niet door een daartoe bevoegde autoriteit opgemaakte, dreigbrief van de Young Communist League (hierna: de YCL).
De vreemdeling heeft bij zijn zienswijze een gelegaliseerde Engelse vertaling van de politieverklaring, met daarop onder meer een stempelafdruk en een handtekening van de LBMB, overgelegd.
Bureau Documenten heeft in het door de staatssecretaris naar aanleiding hiervan verzochte weerwoord van 2 februari 2012 toegelicht dat uitsluitend de Engelse vertaling is gelegaliseerd.
In het thematisch ambtsbericht staat dat de politie volgens diverse bronnen geen verklaringen afgeeft waarin staat vermeld dat zij geen bescherming kan bieden. Voorts staat in het thematisch ambtsbericht dat fraude met documenten een groot probleem is in Nepal.
4.2. De vreemdeling heeft niet gemotiveerd weersproken dat uitsluitend de Engelse vertaling, en niet het daaraan ten grondslag liggende brondocument, is gelegaliseerd. De staatssecretaris heeft dan ook, door in zijn besluit van 16 februari 2012 en zijn toelichting daarop van 12 augustus 2013 naar voormelde onderzoeksresultaten van Bureau Documenten en het thematisch ambtsbericht te verwijzen, deugdelijk gemotiveerd dat de enkele omstandigheid dat de vertaling van de politieverklaring is gelegaliseerd niet afdoet aan het oordeel van Bureau Documenten dat de politieverklaring zelf waarschijnlijk niet echt is en waarschijnlijk niet is opgemaakt door een daartoe bevoegde autoriteit. De rechtbank heeft niet onderkend dat uit het thematisch ambtsbericht, waarin staat dat het vóór juli 2012 bijna 50 jaar lang de taak en bevoegdheid van de LBMB was om officiële documenten te vertalen, niet kan worden afgeleid dat de LBMB tevens onderzoek naar de authenticiteit van deze documenten placht te verrichten, en de vreemdeling dit ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt. Gelet hierop en op hetgeen de rechtbank onbestreden over de dreigbrief van de YCL heeft overwogen, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is. Daartoe is voorts redengevend dat uit het onder 2. overwogene volgt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheid dat de door de vreemdeling overgelegde identiteitskaart volgens Bureau Documenten waarschijnlijk in de huidige overschreven staat niet door de daartoe bevoegde autoriteit of instantie is opgemaakt en afgegeven, eveneens ernstig afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de door hem afgelegde verklaringen.
De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Over het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 16 februari 2012 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 16 februari 2012 alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 5 november 2013 in zaak nr. 12/6366;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Yildiz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2014
594-754.