ECLI:NL:RVS:2014:3918

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
201308049/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht en de rechtbank Midden-Nederland met betrekking tot een verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek van [appellant] werd aanvankelijk door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 17 juli 2008. Na bezwaar van [appellant] heeft de minister op 4 december 2008 een gedeeltelijke herziening van het besluit gedaan, waarbij enkele documenten alsnog openbaar werden gemaakt. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 10 november 2011 de minister in de gelegenheid gesteld om gebreken in de besluitvorming te herstellen. De minister heeft vervolgens op 5 december 2011 een gewijzigd besluit genomen, maar dit werd door de rechtbank op 19 juli 2013 gedeeltelijk vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de minister niet in redelijkheid had kunnen weigeren om bepaalde documenten openbaar te maken.

Het hoger beroep van [appellant] is behandeld op 20 mei 2014. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een tussenuitspraak van 13 augustus 2014 de minister opgedragen om de geconstateerde gebreken te herstellen. De minister heeft hierop gereageerd door op 1 september 2014 aanvullende informatie openbaar te maken. [appellant] heeft vervolgens aangegeven zich neer te leggen bij dit besluit en af te zien van verdere zienswijzen.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking hadden op de gebreken in de besluitvorming. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant]. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de verplichtingen van de overheid onder de Wob.

Uitspraak

201308049/2/A3.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 november 2011 en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2013 in zaak nr. 09/15 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2008 heeft de minister een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 17 juli 2008 herroepen voor zover alsnog drie documenten openbaar zijn gemaakt.
Bij tussenuitspraak van 10 november 2011 heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld de in die uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 5 december 2011 heeft de minister het besluit van 4 december 2008 gewijzigd.
Bij uitspraak van 19 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 december 2011 gedeeltelijk vernietigd en de minister opgedragen bepaalde documenten alsnog openbaar te maken. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen voormelde uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.H. van den Borne, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 13 augustus 2014 heeft de Afdeling de minister opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de geconstateerde gebreken te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 1 september 2014 heeft de minister het besluit van 5 december 2011 gewijzigd en bepaalde informatie alsnog openbaar gemaakt.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 4 december 2008 gelet op de vijf geconstateerde gebreken in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd en de minister in de gelegenheid gesteld om die gebreken te herstellen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak van de rechtbank heeft de minister op 5 december 2011 een wijzigingsbesluit genomen. De rechtbank heeft in de einduitspraak nagelaten het besluit van 4 december 2008 gedeeltelijk te vernietigen gelet op de vijf door haar in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken. Gelet hierop en hetgeen onder 12 in de tussenuitspraak van de Afdeling is overwogen, is het hoger beroep van [appellant] gegrond.
De Afdeling zal de einduitspraak van de rechtbank vernietigen, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit van 4 december 2008 te vernietigen voor zover het de vijf door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken betreft, en doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen dat besluit alsnog in zoverre vernietigen. In haar tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister niet in redelijkheid openbaarmaking van de in de intrekkingsbesluiten en weigeringsbesluiten vermelde namen van de tekenbevoegde ambtenaren heeft kunnen weigeren. De einduitspraak van de rechtbank zal tevens in zoverre worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het besluit van 4 december 2008 tevens in zoverre vernietigen. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling voorts geoordeeld dat de rechtbank niet heeft beoordeeld of het door haar geconstateerde gebrek met betrekking tot de kopie van de sociale verzekering is hersteld. Derhalve dient de einduitspraak van de rechtbank tevens in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het besluit van 5 december 2011 in zoverre vernietigen.
2. Gevolg gevend aan de tussenuitspraak heeft de minister alsnog de in de intrekkingsbesluiten en weigeringsbesluiten vermelde naam van de tekenbevoegde ambtenaar openbaar gemaakt bij het besluit van 1 september 2014. Verder heeft de minister de weigering in het besluit van 4 december 2008 om de kopie van de sociale verzekering openbaar te maken onder aanvulling van de motivering gehandhaafd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob.
3. [appellant] heeft bij brief van 25 september 2014 meegedeeld zich bij het besluit van 1 september 2014 neer te leggen en af te zien van het indienen van een zienswijze. Gelet hierop wordt het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 1 september 2014 geacht te zijn ingetrokken.
4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2013 in zaak nr. 09/15 voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit van 4 december 2008 te vernietigen, voor zover het de vijf door de rechtbank in haar tussenuitspraak geconstateerde gebreken en de weigering de vermelde namen van tekenbevoegde ambtenaren in de weigeringsbesluiten en intrekkingsbesluiten betreft, en voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit van 5 december 2011 te vernietigen, voor zover daarin is nagelaten het gebrek aangaande de kopie van de sociale verzekering te herstellen;
III. vernietigt in zoverre het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 4 december 2008, kenmerk DJZ/BR-1137/2008;
IV. vernietigt in zoverre het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 5 december 2011, kenmerk DJZ/BR-002608-Wob;
V. bevestigt de aangevallen uitspraken voor het overige, voor zover aangevallen;
VI. veroordeelt de minister van Buitenlandse Zaken tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de minister van Buitenlandse Zaken aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Vreken-Westra
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
434-805.