ECLI:NL:RVS:2014:3897
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 april 2014, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand ongegrond werd verklaard. De Raad voor Rechtsbijstand had op 13 september 2013 de aanvraag van [appellant] afgewezen, maar op 25 oktober 2013 werd het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en werd alsnog een toevoeging verleend. Echter, op 10 maart 2014 werd het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten van bezwaar afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand terecht geen beslissing had genomen op het verzoek om vergoeding van de kosten, omdat de toevoeging al was verleend en er geen verdere aanspraak op vergoeding bestond.
In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank had miskend dat hij gehoord had moeten worden voordat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging verleende. De Raad had in een telefoonnotitie van 20 november 2013, opgesteld door mr. M. Doets, aangegeven dat er contact was geweest met de rechtsbijstandverlener van [appellant], die had bevestigd dat met het verstrekken van de toevoeging aan het bezwaar was tegemoetgekomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand terecht had aangenomen dat [appellant] na het verlenen van de toevoeging geen aanspraak meer maakte op vergoeding van de kosten in bezwaar. De rechtbank had dan ook terecht de eerdere uitspraak bevestigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 oktober 2014.