201403964/1/A3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2014 in zaak nr. 13/9219 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2012 heeft het college een verzoek van [appellant] om de in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: gba) bij zijn persoonsgegevens opgenomen geboortedatum te wijzigen, afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.T.P. Scheers, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs en J.E. Hartog, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) is op 6 januari 2014 vervangen door de Wet basisregistratie personen, doch is op dit geding nog van toepassing.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gba worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
2. Op 26 juni 1995 is [appellant] ingeschreven in de gba met als geboortedatum 1 februari 1987. Deze geboortedatum is ontleend aan zijn Turkse identiteitskaart en Turkse paspoort. Op verzoek van de vader van [appellant] heeft een Turkse rechter bij uitspraak van 14 november 2000 de geboortedatum van [appellant] gewijzigd van 1 februari 1987 in 1 februari 1984. De vader van [appellant] heeft op 2 mei 2001 het college verzocht om wijziging van de geboortedatum van [appellant] in de gba van 1 februari 1987 in 1 februari 1984. Ter staving van zijn verzoek heeft hij de uitspraak van de Turkse rechter overgelegd. Dit verzoek is door het college bij besluit van 23 augustus 2001 afgewezen, omdat de uitspraak van de Turkse rechter niet is gebaseerd op objectief betrouwbare gegevens. Het besluit is bij uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 26 november 2003 in rechte onaantastbaar geworden. Bij brief van 6 september 2012 heeft [appellant] het college opnieuw verzocht om wijziging van zijn geboortedatum in de gba van 1 februari 1987 in 1 februari 1984. Ter staving van zijn verzoek heeft hij, voor zover thans van belang, een meertalige Turkse geboorteakte van 13 augustus 2007 overgelegd waarin staat dat zijn geboortedatum 1 februari 1984 is.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op voorhand is uitgesloten dat de Turkse geboorteakte kan afdoen aan het besluit van 23 augustus 2001 van het college. Hiertoe voert [appellant] onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2014 in zaak nr. 201305273/1/A3 aan dat de meertalige Turkse geboorteakte van 13 augustus 2007 moet worden aangemerkt als een document als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, van de Wet gba, dat een hogere rangorde inneemt dan de bij inschrijving in de gba overgelegde Turkse identiteitskaart, aangezien dat een document is als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d, van de Wet gba.
3.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen vloeit uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1/A3) voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
3.2. De rechtbank heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012 in zaak nr. 201106401/1/A3 terecht overwogen dat voorop dient te worden gesteld dat de gegevens in de gba betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de memorie van toelichting bij de Wet gba blijkt dat artikel 37, tweede lid, van deze wet er onder meer toe strekt te voorkomen dat gegevens betreffende de burgerlijke staat in de gba worden opgenomen, indien bij het tot stand komen van het brondocument naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht elementaire processuele regels niet in acht zijn genomen. Daarbij is als een van de eisen waaraan een buitenlandse rechterlijke uitspraak moet voldoen, vermeld dat deze er blijk van moet geven op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 45).
3.3. De geboortedatum in de Turkse geboorteakte is ontleend aan de uitspraak van de Turkse rechter van 14 november 2000. Het college heeft zich in het besluit van 23 augustus 2001 op het standpunt gesteld dat deze uitspraak naar objectieve maatstaven gemeten er geen blijk van geeft op betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd. Dit besluit staat in rechte vast, zodat de rechtbank terecht van de juistheid van dit besluit is uitgaan.
Nu de Nederlandse openbare orde als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Wet gba zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de Turkse uitspraak kan ook de Turkse geboorteakte niet als rechtsgeldig worden erkend. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat op voorhand is uitgesloten dat de Turkse geboorteakte kan afdoen aan het besluit van 23 augustus 2001.
Het betoog faalt.
4. Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is aangetoond dat buitengewone omstandigheden bestaan waarin zeer zwaarwegende belangen op het spel staan, is voor toetsing van het besluit van 8 oktober 2013 geen plaats. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank zich derhalve terecht niet uitgelaten over zijn beroep op de artikelen 8,13 en 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 9 van de Associatieovereenkomst en artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Gelet hierop bestaat in dit geval geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Verheij w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
434-816.