ECLI:NL:RVS:2014:3889

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201403549/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 21 maart 2014 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 29 augustus 2012 het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en op nihil gesteld, en het betaalde voorschot van € 8.286,00 teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang had gemaakt, wat leidde tot de herziening van het voorschot.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat zij wel degelijk bewijs heeft geleverd van de gemaakte kosten, onder andere door middel van bankafschriften, kwitanties en een verklaring van de gastouder. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat volgens de wet degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten heeft betaald en wat de hoogte daarvan is. De door [appellante] overgelegde stukken zijn echter niet voldoende om aan te tonen dat zij de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht geconcludeerd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten voor kinderopvang heeft betaald. De rechtbank heeft het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen terecht gevolgd. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201403549/1/A2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 maart 2014 in zaak nr. 12/1893 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld en het betaalde voorschot van € 8.286,00 van [appellante] teruggevorderd.
Bij besluit van 22 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 9 en 17 september 2014 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht; en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 29 augustus 2012, gehandhaafd bij besluit van 22 november 2012, ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en dat de door haar overgelegde overeenkomst met het gastouderbureau niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Zij stelt dat zij dat met de door haar overgelegde bankafschriften, kwitanties en een verklaring van de gastouder van 7 mei 2014 wel heeft aangetoond. Volgens [appellante] kan uit die stukken worden afgeleid dat het gastouderbureau de kinderopvangtoeslag, met inhouding van de bemiddelingskosten, heeft doorbetaald aan de gastouder en de gastouder daarnaast contante betalingen van haar heeft ontvangen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte is van deze kosten.
3.2. Volgens de door [appellante] overlegde jaaropgaaf 2009 heeft zij in dat jaar € 9.955,20 aan opvangkosten gemaakt, waarvan € 1.259,02 aan bemiddelingskosten. Het voorschot kinderopvangtoeslag voor dat jaar van € 8.286,00 is door de Belastingdienst/Toeslagen in maandelijkse termijnen gestort op de bankrekening van het gastouderbureau. Blijkens het dossier is dit voorschot door het gastouderbureau als volgt besteed: voor de maanden januari en februari 2009 is € 1.120,58 aan [appellante] betaald. Voor de maanden maart tot en met december 2009 is in totaal € 5.906,40 aan de gastouder betaald. Het resterende bedrag van € 1.259,02 is als bemiddelingskosten ingehouden. Een gedeelte van € 1.669,20 van de blijkens de jaaropgaaf gestelde kosten kan dus niet zijn betaald met het voorschot. Bovendien dient van de € 1.120,58 te worden aangetoond dat deze door [appellante] aan de gastouder is betaald. In totaal is dus nog bewijs van betaling nodig van € 2.789,78. [appellante] stelt hiertoe, onder verwijzing naar kwitanties, dat de gastouder contant is betaald voor de opvang. Aan deze kwitanties kan echter niet het gewicht worden gehecht dat [appellante] daaraan gehecht wenst te zien, omdat de kwitanties niet worden gestaafd met enig ander bewijs. Ook indien geen nader bewijs zou worden verlangd, zouden de kwitanties het bewijs van de betaling van de opvangkosten niet kunnen leveren, omdat het daaruit af te leiden totaal bedrag aan contante betalingen van € 1.720,00 aanzienlijk lager ligt dan de te bewijzen betaling van het resterende bedrag aan opvangkosten van € 2.789,78. De verklaring van de gastouder dat zij voor de opvang iedere maand € 50,00 contant van [appellante] heeft ontvangen, is om dezelfde redenen evenmin voldoende bewijs daarvoor. De rechtbank is de Belastingdienst/Toeslagen dan ook terecht gevolgd in diens standpunt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij voor 2009 de gestelde kosten van kinderopvang heeft gemaakt.
4. Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2009 herzien en op nihil gesteld en het betaalde voorschot teruggevorderd. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de door haar overgelegde overeenkomst met het gastouderbureau, behoeft daarom geen bespreking meer.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Borman w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
609.