201307870/1/A2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2013 in zaak nr. 12/5204 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op € 3.916,00 gesteld.
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 oktober 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. de Back, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een toeslag in de door hem te betalen kosten van kinderopvang, indien die opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht;
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit van 25 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft overgelegd, zodat hij niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang op basis van een dergelijke overeenkomst heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad.
3. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 25 oktober 2012 in feite het besluit van 13 september 2012 herhaald en heeft hij ten onrechte niet gemotiveerd waarom de door [appellant] in bezwaar overgelegde overeenkomst niet afdoet aan het besluit van 13 september 2012. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bedragen aan de gastouder zijn betaald voor de opvang van zijn kinderen in de periode van februari tot en met augustus 2009 en derhalve niet is voldaan aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag in die periode. De Belastingdienst/Toeslagen heeft volgens haar de kinderopvangtoeslag voor die periode terecht herzien en op nihil gesteld.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Volgens hem heeft de rechtbank hem ten onrechte aangerekend dat hij gedurende de procedure wisselende verklaringen heeft afgelegd over de betaling aan de gastouder. Nu tussen het toekennen van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 en de herziening van dit voorschot een lange tijd is verstreken, is het niet verwonderlijk dat hij eerder in de procedure een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Als de Belastingdienst/Toeslagen eerder inlichtingen had gevraagd en in een hoorzitting om een nadere toelichting had verzocht, had onduidelijkheid over de gang van zaken kunnen worden voorkomen, aldus [appellant] .
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2014 in zaak nr. 201303430/1/A2), volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Hieruit volgt dat het aan [appellant], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om een deugdelijke administratie van zijn betalingen aan de gastouder bij te houden. Niet alleen heeft [appellant] in de loop van de procedure verschillende, elkaar tegensprekende verklaringen afgelegd, ook is niet aannemelijk dat hij eerst € 7.500,00 heeft opgenomen, op de dag van deze geldopname de gastouder € 6.113,20 contant heeft betaald voor de kinderopvang en diezelfde dag € 7.250,00 contant van de gastouder heeft geleend. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bedragen aan de gastouder zijn betaald voor de opvang van zijn kinderen en hij voor de periode van februari tot en met augustus 2009 derhalve niet voldoet aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag, zodat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag voor die periode terecht heeft herzien op nihil.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
97-735.