201303312/2/A3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2013 in zaak nr. 12/1607 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2011 heeft de minister een verzoek van [appellant] om alle informatie die verband houdt met de totstandkoming van de zogenoemde contourennota, opgesteld in het kader van de voorbereiding van de samenvoeging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2012 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en het besluit van 29 juni 2011 herroepen ten aanzien van een aantal documenten en die documenten alsnog geheel of gedeeltelijk verstrekt, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2014, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. W.N.A. van Nord en mr. R.E. van Moolenbroek, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 30 april 2014 heeft de Afdeling de minister opgedragen om binnen twaalf weken, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, de gebreken in het besluit van 17 februari 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij beschikking van 4 augustus 2014 heeft de Afdeling deze termijn met twee weken verlengd.
Bij besluit van 5 augustus 2014 heeft de minister, ter uitvoering van de tussenuitspraak, passages uit de in het besluit nader genoemde documenten openbaar gemaakt.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over deze wijziging naar voren te brengen. Van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Met zijn besluit van 5 augustus 2014 heeft de minister beoogd de door de Afdeling in haar tussenuitspraak van 30 april 2014 geconstateerde gebreken in het besluit van 17 februari 2012 te herstellen. Daartoe heeft hij, in aanvulling op de met het besluit van 17 februari 2012 reeds openbaar gemaakte passages, nog een aantal passages openbaar gemaakt uit in het besluit nader genoemde documenten.
Het besluit van 5 augustus 2014 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
2. De Afdeling heeft kennis genomen van alle openbaar gemaakte passages en met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van de door de minister vertrouwelijk overgelegde documenten.
2.1. Zoals de Afdeling onder 3.4.1 van de tussenuitspraak heeft overwogen zijn de gedeeltelijk openbaar gemaakte memo’s en nota’s bestemd voor intern beraad en bevatten deze persoonlijke beleidsopvattingen. De Afdeling stelt vast dat de minister met zijn besluiten van 17 februari 2012 en 5 augustus 2014 de daarin vervatte zelfstandig leesbare passages waarin geen persoonlijk beleidsopvattingen zijn vervat, openbaar heeft gemaakt. Openbaarmaking van de persoonlijke beleidsopvattingen en de feiten die op een zodanige manier met die persoonlijke beleidsopvattingen zijn verweven dat zij niet los daarvan kunnen worden bezien, heeft de minister terecht op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) geweigerd.
2.2. Zoals de Afdeling onder 3.4.2 van haar tussenuitspraak heeft overwogen zijn de gespreksverslagen bestemd voor intern beraad en bevatten deze persoonlijke beleidsopvattingen. De Afdeling stelt vast dat de minister met zijn besluiten van 17 februari 2012 en 5 augustus 2014 de gegevens waarin geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn vervat, te weten de data en titels van deze gespreksverslagen, openbaar heeft gemaakt. Voor het overige bestaan de gespreksverslagen uit persoonlijke beleidsopvattingen en feiten die op een zodanige manier met die persoonlijke beleidsopvattingen zijn verweven dat zij niet los daarvan kunnen worden bezien. De minister heeft openbaarmaking daarvan terecht op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerd.
2.3. Zoals de Afdeling onder 3.4.4 van haar tussenuitspraak heeft overwogen, zijn ook de overige memo’s en nota’s bestemd voor intern beraad en bevatten deze persoonlijke beleidsopvattingen. De Afdeling stelt vast dat de minister met zijn besluit van 5 augustus 2014 de daarin vervatte zelfstandig leesbare passages waarin geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn vervat, openbaar heeft gemaakt. Openbaarmaking van de persoonlijke beleidsopvattingen en de feiten die op een zodanige manier met die persoonlijke beleidsopvattingen zijn verweven dat zij niet los daarvan kunnen worden bezien, heeft de minister terecht op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerd.
3. Gelet op hetgeen onder 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.4 van de tussenuitspraak van 30 april 2014 is overwogen, is het hoger beroep van [appellant] gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het besluit van 17 februari 2012 wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb en artikel 11, eerste lid, van de Wob vernietigen, voor zover daarbij openbaarmaking is geweigerd van passages die bij het besluit van 5 augustus 2014 alsnog openbaar zijn gemaakt. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 5 augustus 2014 is ongegrond.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2013 in zaak nr. 12/1607;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 februari 2012, kenmerk WBJA/JA-BBS/11 15374 BOB, voor zover daarbij openbaarmaking is geweigerd van passages die bij het besluit van 5 augustus 2014, kenmerk WBJA/JA-BBS/2014.0722 BOB HERSTEL, alsnog openbaar zijn gemaakt;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2014 ongegrond;
VI. gelast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Slump w.g. Binnema
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
589.