201403544/1/R1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Laren, en anderen,
en
de raad van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Westrand Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2014, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. H. Elmas, advocaat te Zaandam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, mr. L.F. de Boer en ir. L.J.M. Thesingh, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ontvankelijkheid
2. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij gedurende de zienswijzetermijn geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht.
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2.2. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de bekendmakingsverordening van de gemeente Weert worden berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, als bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, van de Awb uitsluitend elektronisch verzonden door plaatsing op de gemeentelijke website, tenzij bij of krachtens de wet anders is voorgeschreven.
2.3. De kennisgeving van het ontwerpplan heeft plaatsgevonden in de Staatscourant en op de internetpagina van de gemeente. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 19 september 2013 voor de duur van zes weken beschikbaar gesteld. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 30 oktober 2013. [appellant] en anderen hebben hun zienswijze, tezamen met hun zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan "Westrand Noord" bij brief van 9 januari 2014 ingediend. [appellant] en anderen hebben derhalve niet binnen de gestelde termijn een zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
2.4. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
2.5. [appellant] en anderen betogen dat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij hun zienswijze niet tijdig hebben ingediend. Hiertoe voeren zij aan dat hun inspraakreactie tegen het voorontwerpbestemmingsplan "Westrand Noord" en het voorontwerpbestemmingsplan "Westrand Zuid" gelijktijdig is behandeld, zodat zij erop mochten vertrouwen dat tegen de ontwerpbestemmingsplannen gelijktijdig een zienswijze mocht worden ingediend.
2.6. De Afdeling overweegt dat aan de omstandigheid dat gelijktijdig een inspraakreactie kon worden ingediend tegen de voorontwerpbestemmingsplannen "Westrand Zuid" en "Westrand Noord", wat daar ook van zij, niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat gelijktijdig zienswijzen tegen de ontwerpplannen konden worden ingediend. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in de kennisgeving van het ontwerpplan "Westrand Zuid" staat dat ten aanzien van dat plan zienswijzen kunnen worden ingediend binnen de gestelde termijn. In zoverre faalt het betoog.
2.7. [appellant] en anderen betogen voorts dat hun redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze hebben ingediend, omdat het plan gewijzigd is vastgesteld. Het plan is in hun nadeel gewijzigd vastgesteld omdat zij overlast zullen ervaren van de uitbreiding van de nabijgelegen camping die met de wijziging mogelijk wordt gemaakt.
2.8. Het beroep van [appellant] en anderen is onder meer gericht tegen de gronden met de bestemming "Recreatie - 2" ter plaatse van een aanwezige sloot. Nu het ontwerpplan ter plaatse van de sloot voorzag in de bestemming "Water" is het plan in zoverre gewijzigd vastgesteld.
2.9. Het beroep van [appellant] en anderen is slechts ontvankelijk voor zover zij door de gewijzigde vaststelling van het plan in een nadeliger positie zijn komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpplan. Het plan voorziet ter plaatse van het bestreden plandeel met de bestemming "Recreatie - 2" in een uitbreidingsmogelijkheid van de naastgelegen camping. Niet is uitgesloten dat [appellant] en anderen op hun gronden gevolgen zullen ondervinden van deze uitbreiding. In zoverre komen [appellant] en anderen door de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan in een nadeliger positie te verkeren ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Wat betreft het betoog van de raad dat demping van de sloot in het ontwerpplan vanwege het ontbreken van een instandhoudingsverplichting reeds mogelijk was, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, uitbreiding van de camping binnen de bestemming "Water" in het ontwerpplan niet mogelijk was.
2.10. [appellant] en anderen richten zich voorts tegen de parallel aan hun gronden gelegen groenstrook met de bestemming "Groen", tegen de gronden met de bestemming "Sport - 2" in het noorden van het plangebied, en tegen de bestemming "Agrarisch" op hun percelen voor zover niet is voorzien in een ontsluiting en bouwmogelijkheden voor de door hun gewenste landhuizen. Hierover overweegt de Afdeling dat het plan in zoverre niet gewijzigd dan wel niet ten nadele van [appellant] en anderen gewijzigd is vastgesteld. Het beroep van [appellant] en anderen is in zoverre derhalve niet-ontvankelijk.
2.11. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant] slechts ontvankelijk voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - 2" ter plaatse van de aanwezige sloot.
Formeel
3. [appellant] en anderen betogen dat de wijzigingen die na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn aangebracht zodanig ingrijpend zijn, dat het plan opnieuw ter inzage had moeten worden gelegd.
3.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
3.2. Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met onder meer de door [appellant] en anderen bestreden wijziging. Gelet op de beperkte omvang van de gronden waaraan de bestemming "Recreatie - 2" in plaats van de bestemming "Water" is toegekend, is de afwijking van het ontwerpplan naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. De wettelijke procedure behoefde niet opnieuw te worden doorlopen. Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen dat de wijzigingen die zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan niet digitaal zijn gepubliceerd.
4.1. Daar gelaten dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en om die reden niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, overweegt de Afdeling dat de wijzigingen zijn opgenomen in de verbeelding bij het vastgestelde plan dat is te raadplegen op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Voorts is de nota van wijzigingen als bijlage bij het plan opgenomen en digitaal gepubliceerd. Het betoog faalt.
Inhoudelijk
5. [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte voorziet in de bestemming " Recreatie - 2" ter plaatse van de aanwezige sloot nabij hun gronden ten behoeve van de uitbreiding van de nabijgelegen camping. Hiertoe voeren zij aan dat de uitbreiding van de camping zal leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun boerderij en op hun gronden. [appellant] en anderen betogen verder dat zij plannen hebben om op hun gronden binnen het plangebied landhuizen te realiseren met welk voornemen de raad rekening had moeten houden.
[appellant] en anderen betogen voorts dat door demping van de sloot het waterpeil op hun gronden zal stijgen waardoor de gronden en opstallen onbruikbaar worden. Hiertoe voeren zij aan dat de afwatering van hun gronden thans problematisch is en dat in de plantoelichting wordt erkend dat ruimte voor waterberging nodig is.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de boerderij en de gronden van [appellant] en anderen geen milieugevoelige objecten zijn op grond van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) zodat een goed woon- en leefklimaat niet hoeft te worden verzekerd. Hiertoe voert hij aan dat de gronden bestemd zijn voor agrarisch gebruik en voor dagrecreatie. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat indien wel sprake zou zijn van een milieugevoelig object, de gronden op meer dan 50 m afstand zijn gelegen van de camping zodat aan de richtafstand wordt voldaan. De raad stelt zich verder op het standpunt dat de gevolgen van de uitbreiding van de camping voor [appellant] en anderen beperkt zijn. Hiertoe voert hij aan dat het gaat om een kleine uitbreiding en dat de groenstrook tussen de camping en de gronden van [appellant] en anderen gehandhaafd blijft.
5.2. De meest noordelijk gelegen gronden van [appellant] en anderen, die niet in het plangebied liggen, hebben ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Westvleugel", vastgesteld door de raad op 26 oktober 1978 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) bij besluit van 18 december 1979, hoofdzakelijk de bestemmingen "Recreatiegebied II" en "Agrarische doeleinden". De boerderij en opstallen, waarvoor bouwvlakken zijn opgenomen, liggen binnen de bestemming "Recreatiegebied II". De overige gronden van [appellant] en anderen, die in het plangebied van het onderhavige plan liggen, hebben de bestemming "Agrarisch".
5.3. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Westvleugel" zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor "Agrarische doeleinden" bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf alsmede voor de aanleg van afwateringssloten.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, zijn de op de plankaart voor "Recreatiegebied II" aangewezen gronden bestemd voor de aanleg van sportterreinen en terreinen voor dagrecreatieve doeleinden met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorziening, kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding, alsmede ontsluitingswegen, met dien verstande dat de realisering van deze bestemming slechts mag plaatsvinden overeenkomstig de uitwerking door het college van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de regels bij het voorliggende plan zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf.
5.4. Namens het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het hoogheemraadschap) is bij brief van 21 mei 2014 op verzoek van de raad gereageerd op de bezwaren van [appellant] en anderen tegen demping van de sloot. Volgens het hoogheemraadschap heeft de demping van de sloot geen gevolgen voor de waterberging op de gronden van [appellant] en anderen. De gronden van [appellant] en anderen liggen in andere peilgebieden dan waarin de te dempen sloot is gelegen. Verder blijven de watergangen die direct aan de gronden grenzen gehandhaafd. In de brief wordt voorts verwezen naar het "Waterhuishoudingsplan Westrand Alkmaar, versie 2.0", in opdracht van de raad opgesteld door Nelen & Schuurmans in 2012. Hierin staat dat demping van watervlakken één op één dient te worden gecompenseerd. Deze voorwaarde vloeit voort uit beleid van het hoogheemraadschap. In de brief van het hoogheemraadschap staat dat de compensatie zal plaatsvinden in het westelijke deel van het plangebied. Tot slot wordt opgemerkt dat voor demping van de sloot een watervergunning van het hoogheemraadschap nodig is. In het geval dat de demping niet waterneutraal wordt uitgevoerd, zal de watervergunning worden geweigerd.
5.5. In de VNG-brochure wordt een afstand van 50 m aanbevolen tussen milieugevoelige objecten en kampeerterreinen. De afstand tussen de boerderij van [appellant] en anderen en het bestreden plandeel met de bestemming "Recreatie - 2" is ongeveer 60 m. De gronden van [appellant] en anderen met de bestemming "Agrarisch" binnen het plangebied zijn gelegen op ongeveer 143 m van het bestreden plandeel.
5.6. Daargelaten of de voormalige boerderij, die thans in vervallen staat verkeert en waaraan geen woonbestemming is toegekend, dient te worden beschouwd als milieugevoelig object, overweegt de Afdeling dat wordt voldaan aan de richtafstand van 50 m op grond van de VNG-brochure. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt waarom de raad voor het bepalen van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat niet heeft kunnen uitgaan van de richtafstanden van de VNG-brochure. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen rekening heeft gehouden met de eventuele bouwplannen van [appellant] en anderen op de gronden binnen het plangebied, nu ook voor die gronden wordt voldaan aan de richtafstand van 50 m. In zoverre faalt het betoog.
5.7. Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat demping van de sloot schadelijke gevolgen zal hebben voor de waterberging op hun gronden, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat het dempen van de sloot geen schadelijke gevolgen heeft voor de waterberging op de gronden van [appellant] en anderen. Dit standpunt wordt ondersteund door de brief van het hoogheemraadschap van 21 mei 2014. [appellant] en anderen hebben de conclusies van het hoogheemraadschap niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het dempen van de sloot geen schadelijke gevolgen zal hebben voor de waterberging op de gronden van [appellant] en anderen. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan ook in zoverre niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de gronden van [appellant] en anderen. Ook in zoverre faalt het betoog.
6. [appellant] en anderen betogen dat het plan voor zover het de demping van de sloot betreft financieel niet uitvoerbaar is. Hiertoe voeren zij aan dat de financiële middelen uit de gronduitgifte voor kantoorgebouwen niet langer beschikbaar zijn, nu de bestemmingen "Gemengd - Uit te werken - 1" en "Gemengd - Uit te werken - 2" door de reactieve aanwijzing van het college niet langer voorzien in kantoren.
6.1. Bij besluit van 11 maart 2014 heeft het college aan de raad een reactieve aanwijzing gegeven op grond van artikel 3.8, zesde lid, van de Wro zodat het onderdeel "kantoor" niet langer deel uitmaakt van de bestemmingen "Gemengd - Uit te werken - 1" en "Gemengd - Uit te werken - 2" in respectievelijk artikel 18, lid 18.1, en 19, lid 19.1, van de planregels.
6.2. De raad dient bij het vaststellen van een bestemmingsplan de financiële uitvoerbaarheid hiervan te beoordelen. In dit kader dient hij te beoordelen of op voorhand in redelijkheid moet worden ingezien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode.
6.3. De raad heeft ter zitting aangegeven dat ook zonder de financiële middelen uit gronduitgifte voor de kantoorgebouwen, voldoende gelden beschikbaar zijn voor de uitvoering van het bestreden plandeel. Dit is door [appellant] en anderen niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop en nu de demping van de sloot een kleinschalige ontwikkeling betreft, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid op voorhand had moeten inzien dat het plan in zoverre niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode. Het betoog faalt.
7. [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze van 9 januari 2014. Nu deze zienswijze is gericht tegen het ontwerpbestemmingsplan "Westrand Noord" kan hetgeen daarin is aangevoerd niet in deze procedure aan de orde komen.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Sport - 2" ter plaatse van de gronden in het noorden van het plangebied, het langs de westelijke zijde van die gronden gelegen plandeel met de bestemming "Groen" en het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de percelen van [appellant] en anderen voor zover niet is voorzien in een ontsluiting en bouwmogelijkheden;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, griffier.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Huszar
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
533-821.