ECLI:NL:RVS:2014:3878

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201403618/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijzigingsplan voor agrarisch bedrijf in Benschop

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het wijzigingsplan "Boveneind ZZ 43, Benschop", dat op 18 maart 2014 door het college van burgemeester en wethouders van Lopik is vastgesteld. Appellanten, wonend in de nabijheid van het plangebied, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij van mening zijn dat het wijzigingsplan in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied". Zij betogen dat het plan niet alleen de vorm en ligging van het bouwvlak wijzigt, maar ook dat de noodzaak voor de vergroting van het bouwvlak niet is aangetoond en dat het plan niet in overeenstemming is met het landschapsbeleid.

Het college van burgemeester en wethouders heeft in een verweerschrift gesteld dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan. Het college verwijst naar een advies van de Agrarische beoordelingscommissie, waaruit blijkt dat de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is voor een doelmatige en toekomstbestendige bedrijfsvoering. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 oktober 2014 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellanten als het college en een belanghebbende aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat het wijzigingsplan voorziet in de vergroting van het bouwvlak van ongeveer 1,21 ha naar 1,5 ha en dat de wijzigingsbevoegdheid niet beperkt is tot het vergroten van het bestaande bouwvlak. De Afdeling concludeert dat het college zich op het advies van de commissie heeft mogen baseren en dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de wijzigingsbevoegdheid en de bijbehorende voorwaarden. Het beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201403618/1/R2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Lopik,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lopik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het college het wijzigingsplan "Boveneind ZZ 43, Benschop" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De raad en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2014, waar [appellanten], bijgestaan door ing. G.C.M. Verkleij, en het college, vertegenwoordigd door J.M.E. Broeke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door ing. J. den Hollander, gehoord.
Overwegingen
1. Het wijzigingsplan voorziet in de vergroting van het bouwvlak op het perceel [locatie a] te [plaats] in westelijke en achterwaartse richting, met het oog op de uitbreiding van het agrarisch bedrijf ter plaatse met een vrijloopstal en twee nieuwe sleufsilo’s.
2. [appellanten] wonen op de percelen [locatie b] onderscheidenlijk [locatie c]. Zij betogen dat het wijzigingsplan in strijd is met de voorschriften uit het bestemmingsplan "Landelijk gebied" waarop het wijzigingsplan is gebaseerd. Daartoe voeren zij aan dat het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de vorm en de ligging van het bouwvlak, terwijl het ingevolge de planvoorschriften slechts is toegestaan om het bouwvlak te vergroten. Voorts is in strijd met de voorschriften niet aangetoond dat het vergroten van het bouwvlak, in het bijzonder in westelijke richting, noodzakelijk is. Bovendien is het wijzigingsplan niet in overeenstemming met het landschapsbeleid.
Voorts betogen [appellanten] dat nu het wijzigingsplan niet voorziet in een beperking van de maximale bouwhoogte ter plaatse van de beoogde sleufsilo’s, de vereiste rechtszekerheid ontbreekt.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden die zijn opgenomen in de voorschriften bij de tabel van artikel 24 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" en wijst in dat verband op het advies van de Agrarische beoordelingscommissie (hierna: de commissie) van 8 augustus 2012, aangevuld op 31 mei 2013. Uit de tekst van de planvoorschriften volgt dat de wijzigingsbevoegdheid zich niet beperkt tot het vergroten van het bestaande bouwvlak. Voorts blijkt uit het advies van de commissie dat vergroting van het bouwvlak in westelijke richting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een doelmatige en toekomstbestendige bedrijfsvoering, aldus het college.
Met betrekking tot de maximale bouwhoogte merkt het college op dat het gebruikelijk is dat voor het nieuw vastgestelde wijzigingsplan voorkomend uit de wijzigingsbevoegdheid de bouwregels gelden die zijn opgenomen in het moederplan. Gelet op de beperkte verbreding van het bouwvlak in zijdelingse richting, de afstand tot de woningen van [appellanten] en de ligging van het plangebied in zone 2, ziet het college geen aanleiding om af te wijken van de reguliere bouwhoogten zoals die gelden voor omliggende agrarische bouwvlakken.
2.2. Het wijzigingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan "Landelijk gebied" (hierna: het bestemmingsplan), dat de raad op 12 juni 2007 heeft vastgesteld en is herzien op 27 januari 2009 en op 28 juni 2010. In het bestemmingsplan is aan het perceel [locatie a] de bestemming "Agrarische doeleinden", de aanduiding "grondgebonden veehouderij" en de aanduiding "bouwvlak" toegekend.
Het perceel [locatie a] is gelegen in het gebied dat blijkens de plankaart bij het bestemmingsplan is aangewezen als "Primair agrarisch gebied, grootschalig (zone 2)".
Ingevolge artikel 24 van de planvoorschriften (doeleindenomschrijving) van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, is dit gebied bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden, zoals in de tabel bij dit voorschrift aangegeven, hetzij rechtstreeks (medebestemming), hetzij na vrijstelling of planwijziging.
In de tabel bij artikel 24 van de planvoorschriften is vermeld, voor zover hier van belang, dat het vergroten van agrarische bouwvlakken mogelijk is na planwijziging en dat hierop voorschrift 6 bij de tabel van toepassing is.
Ingevolge voorschrift 6 bij de tabel, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van de in de doeleindenomschrijving bedoelde gronden te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming "Agrarische doeleinden", met dien verstande dat:
a. van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend gebruik mag worden gemaakt, indien de vergroting van het bouwvlak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is;
b. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan een onafhankelijk agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a van dit voorschrift wordt voldaan;
c. het bouwvlak mag worden vergroot tot een maximum van 1,5 ha, tenzij vanwege milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn een groter oppervlak noodzakelijk is;
d. de vergroting van bouwvlakken dient in beginsel plaats te vinden aan de achterzijde van het bestaande bouwvlak. Indien dit niet mogelijk is, wordt het verzoek ter toetsing voorgelegd aan een onafhankelijk agrarisch deskundige, omtrent de vraag of een andere uitbreidingsrichting vanuit bedrijfsmatige, milieu- of dierenwelzijnoverwegingen noodzakelijk is;
e. voor de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar de Beschrijving in Hoofdlijnen (artikel 29);
(…).
Ingevolge artikel 3 van de planregels van het wijzigingsplan, voor zover hier van belang, zijn de voorschriften behorende bij het geldende bestemmingsplan onverminderd van toepassing op het voorliggende wijzigingsplan.
Ingevolge artikel 4 van de planregels van het wijzigingsplan, voor zover hier van belang, geldt voor de gebieden die als "Agrarisch" zijn bestemd na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in voorschrift 6 bij de tabel van artikel 24 van de planvoorschriften, dat de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied", voor zover relevant en met uitzondering van de slotbepaling, van overeenkomstige toepassing zijn.
Ingevolge artikel 2, lid 4, aanhef en onder h, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, geldt voor het bouwen van overige gebouwen een maximale goot- en bouwhoogte van 4,5 meter onderscheidenlijk 10 meter en voor silo’s een maximale bouwhoogte van 12 meter.
Ingevolge lid 6 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd een vrijstelling (thans: omgevingsvergunning) te verlenen van het bepaalde in lid 4, onder h, teneinde de maximale goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overige gebouwen te verhogen. De afwijkingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:
a. noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
b. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
2.3. Ten aanzien van het betoog van [appellanten], dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met de in voorschrift 6 bij de tabel van artikel 24 van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid en bijbehorende voorwaarden van het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling als volgt.
Vaststaat dat het wijzigingsplan voorziet in de vergroting van het bouwvlak van ongeveer 1,21 ha naar 1,5 ha. Door het wijzigingsplan verandert de vorm van het bouwvlak, in die zin dat het wordt vergroot in westelijke en achterwaartse richting en verkleind in oostelijke richting. Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat het wijzigingsplan de bestemming van de betreffende gronden wijzigt ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak.
Anders dan [appellanten] stellen, geeft de tekst van voorschrift 6 bij de tabel van artikel 24 van de planvoorschriften geen aanleiding voor het oordeel dat bij gebruik van de wijzigingsbevoegdheid de vorm en de ligging van het bestaande bouwvlak gerespecteerd dan wel gehandhaafd moeten worden.
Voorts is niet gebleken dat het wijzigingsplan niet aan de genoemde wijzigingsvoorwaarden uit voorschrift 6 bij de tabel van artikel 24 van de planvoorschriften voldoet. Daartoe acht de Afdeling van belang dat in het advies van de commissie inzake het wijzigingsplan is geconcludeerd dat voor de beoogde plannen tot uitbreiding van de agrarische bedrijfsvoering het huidige bouwvlak ontoereikend is en dat uitbreiding van het bestaande bouwvlak daarom noodzakelijk is voor een doelmatige en toekomstbestendige bedrijfsvoering. In het wijzigingsplan is in de zijdelingse uitbreiding van het bouwvlak voorzien in verband met de situering van nieuwe sleufsilo’s. In het advies van de commissie wordt de situering van de sleufsilo’s aan de westzijde van het bouwvlak aangemerkt als optimaal, waarbij nadrukkelijk is ingegaan op de problemen die het plaatsen van sleufsilo’s aan de oostzijde of achterzijde van het perceel voor de bedrijfsvoering met zich brengen. Binnen het bestaande bouwvlak is onvoldoende ruimte beschikbaar om naast elkaar, dan wel in de lengte, twee sleufsilo’s van de benodigde omvang te realiseren. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de commissie zodanige gebreken vertoont dat het college zich niet redelijkheid op dit advies heeft mogen baseren.
Voor zover [appellanten] hebben aangevoerd dat het wijzigingsplan niet in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid ten aanzien van de landschappelijke inpassing, nu door het wijzigingsplan het doorzicht tussen de bebouwing wordt belemmerd, overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan ligt het betreffende perceel in een gebied met de aanduiding "Primair agrarisch gebied, grootschalig (zone 2)". Ingevolge artikel 29 van de planvoorschriften is het beleid ten aanzien van dit gebied in het bijzonder gericht op de ontwikkeling van agrarische activiteiten en nevenfuncties bij agrarische bedrijven en niet primair op landschappelijke openheid. Om de landschappelijke openheid zoveel mogelijk te waarborgen streeft de gemeente naar een compacte wijze van bouwen op het bouwvlak, voor zover milieu- en dierenwelzijnsregelgeving dit toelaat. Gelet op deze typering van het gebied en in aanmerking genomen dat het bouwvlak voor wat betreft de omvang en de diepte, mede in aanmerking genomen het advies van de commissie, voorziet in een zo compact mogelijke bebouwing en overigens niet afwijkend is ten opzichte van andere agrarische bouwvlakken in de omgeving, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van strijd met het voor het gebied waartoe het perceel behoort in verband met de landschappelijke inpassing gevoerde gemeentelijke beleid.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het wijzigingsplan in overeenstemming met de wijzigingsbevoegdheid en bijbehorende voorwaarden uit voorschrift 6 bij de tabel van artikel 24 van de planvoorschriften is vastgesteld. Het betoog faalt.
2.4. Met betrekking tot de bouwhoogte waarin het wijzigingsplan ter plaatse van de westelijke uitbreiding van het bouwvlak voorziet, stelt de Afdeling vast dat deze ingevolge artikel 2, lid 4, aanhef en onder h, van de planvoorschriften voor overige gebouwen maximaal 10 meter en voor silo’s maximaal 12 meter bedraagt. Gelet op de hiervoor beschreven gebiedstypering van de zone waarin het plangebied is gelegen en de toegestane maximale bouwhoogte van de omliggende agrarische bebouwingsmogelijkheden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college een maximale bouwhoogte van 10 meter voor gebouwen en 12 meter voor silo’s bij recht niet in redelijkheid passend heeft kunnen achten. In dat verband is van belang dat het deel van het perceel waarop de sleufsilo’s blijkens het advies van de commissie vanuit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering het beste kunnen worden gerealiseerd, op een afstand van ongeveer 110 onderscheidenlijk 80 meter van de woningen van [appellanten] is gelegen. Gelet hierop, is niet aannemelijk dat het uitzicht van [appellanten] dusdanig vermindert dat sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen.
Nu de bouwhoogte op het perceel is begrensd en daarmee voldoende duidelijk is wat ter plaatse is toegestaan, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan in zoverre in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld.
Het betoog faalt.
2.5. Voor zover [appellanten] ter zitting hebben betoogd dat zij vrezen voor een toename van verkeersbewegingen en geluidhinder door het plaatsen van de sleufsilo’s op kortere afstand van hun woningen, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat van een zodanige toename sprake zal zijn dat daardoor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen niet langer is gegarandeerd. Het betoog faalt.
2.6. [appellanten] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten] hebben noch in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
159-820.