ECLI:NL:RVS:2014:3875

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201402970/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de betalingscapaciteit en terugvordering van toeslagen door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2014, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 november 2012, waarbij [appellant] uitstel werd verleend voor de terugbetaling van teveel betaalde voorschotten kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget. De maandelijks te betalen aflossing werd vastgesteld op € 296,00 gedurende 24 maanden. Later, op 4 september 2013, wijzigde de Belastingdienst de aflossing naar € 305,00 per maand, wat leidde tot bezwaar van [appellant]. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de betalingscapaciteit van [appellant] correct had berekend op € 366,00 per maand, en dat de aflossing van € 305,00 per maand redelijk was.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2014 werd de zaak behandeld, waarbij de Belastingdienst vertegenwoordigd was door mr. drs. J.H.E. van der Meer. [appellant] betoogde dat hij slechts € 200,00 per maand kon aflossen, gezien zijn hoge woonlasten en andere verplichtingen. De rechtbank had echter vastgesteld dat de Belastingdienst de betalingscapaciteit op juiste wijze had berekend, rekening houdend met de door [appellant] opgegeven inkomsten en uitgaven. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot afwijking van de standaard betalingsregeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 oktober 2014.

Uitspraak

201402970/1/A2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2014 in zaak nr. 13/8256 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] uitstel verleend voor de terugbetaling van teveel betaalde voorschotten kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget en de maandelijks te betalen aflossing vastgesteld op € 296,00 vanaf 30 november 2012 gedurende 24 maanden.
Bij besluit van 4 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de maandelijks te betalen aflossing gewijzigd vastgesteld op € 305,00 vanaf 30 september 2013 gedurende 24 maanden.
Bij uitspraak van 27 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Ingevolge artikel 4:94, eerste lid, kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 31 worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir stelt de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40,00 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden.
Ingevolge het derde lid eindigt een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40,00 niet toelaat, kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40,00 verlangen.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, in afwijking van zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt onder betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11, verstaan het positieve verschil in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, wordt onder het netto besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13, verstaan het gezamenlijke bedrag van een aantal in dat lid opgesomde inkomsten verminderd met de in artikel 15, eerste lid, vermelde uitgaven.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, worden als uitgaven als bedoeld in artikel 14, eerste lid, in aanmerking genomen:
[…]
b. het bedrag van de voor rekening van de belastingschuldige komende netto-woonlasten tot maximaal het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, voor zover dit meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van die wet. Onder netto-woonlasten wordt verstaan: de op de belastingschuldige drukkende huurprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van genoemde wet, verminderd met de ontvangen huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van genoemde wet of met de ontvangen woonkostentoeslag.
c. de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de belastingschuldige geldt ingevolge artikel 475d, eerste, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en met de krachtens de Wet op de zorgtoeslag ontvangen zorgtoeslag;
[…]
De Belastingdienst/Toeslagen voert ten aanzien van de toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het beleid neergelegd in de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad).
Volgens artikel 79.7 van de Leidraad is uitgangspunt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen in de gelegenheid wordt gesteld om het bedrag van de toeslagschuld te voldoen met een standaardbetalingsregeling. De standaardregeling wordt zonder nader onderzoek in te stellen door de Belastingdienst/Toeslagen aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 20,00 per maand voor iedere terugvordering afzonderlijk. De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf één maand na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. De eerste termijn moet zijn voldaan op de vervaldag van de terugvorderingsbeschikking. Als het teruggevorderde bedrag meer bedraagt dan € 480,00 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden mogelijk is.
De situatie kan zich voordoen dat de belanghebbende tijdens de looptijd van een standaardregeling te maken krijgt met een nieuwe terugvordering voor dezelfde toeslag. In dat geval vindt een herziening van het bedrag van de standaardregeling plaats. Het bedrag van de nieuwe terugvordering wordt opgeteld bij het nog resterende bedrag van de terugvordering waarvoor de standaardregeling loopt. Voor het totaalbedrag geldt dan weer de aflossingssystematiek van ten minste € 20,00 per maand gedurende maximaal 24 maanden.
Volgens artikel 79.8 kan de Belastingdienst/Toeslagen een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling. De belanghebbende moet dan op het daartoe bestemde formulier de benodigde informatie verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen zodat beoordeeld kan worden of er sprake is van onvoldoende betalingscapaciteit om een maandelijkse aflossing overeenkomstig de standaardregeling te voldoen. De artikelen 11, 12 en 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 zijn hierbij van overeenkomstige toepassing. Als uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betalingscapaciteit voldoende is om de toeslagenschuld af te lossen volgens de standaardregeling, zal de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om een andere betalingsregeling afwijzen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden de betalingscapaciteit heeft berekend op € 366,00 per maand en de aflossing op € 305,00 per maand. [appellant] voert hiertoe aan dat hij, ondanks de beëindiging van een telefoonabonnement en het zwemlidmaatschap van zijn zoontje, hooguit € 200,00 per maand kan aflossen, mede omdat de huurprijs van zijn woning uit de vrije sector € 850,00 per maand bedraagt. [appellant] stelt dat hij daarnaast bereid is de schuld af te lossen met zijn vakantiegeld en eventuele teruggave inkomstenbelasting. Volgens [appellant] komt hij ernstig in de problemen als hij € 305,00 per maand moet betalen.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingscapaciteit op de juiste wijze heeft berekend en heeft vastgesteld op een bedrag van € 366,00 per maand. Bij de berekening heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] gestelde inkomsten, waaronder zijn loon vermeerderd met het vakantiegeld en de teruggaaf inkomstenbelasting, en de door hem gestelde uitgaven, te weten de woonlasten en de premie zorgverzekering, op de voet van de artikelen 14 en 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 in aanmerking genomen. De aldus berekende betalingscapaciteit is toereikend om de terugvorderingen via de aangeboden standaard betalingsregeling van € 305,00 per maand gedurende 24 maanden te voldoen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op grond van het in artikel 79.8 van de Leidraad neergelegde beleid, dat als uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betalingscapaciteit voldoende is het verzoek om een andere betalingsregeling wordt afgewezen, geen andere dan de standaard betalingsregeling toegestaan. Van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die aanleiding geven tot afwijking van deze beleidsregel is niet gebleken. Het betoog van [appellant] geeft derhalve geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Wortmann w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
615.