ECLI:NL:RVS:2014:3869

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201403110/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Cereswijk en Dideldom en de mogelijkheid van woningbouw binnen geluidzone

Op 29 oktober 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Stadskanaal, en de raad van de gemeente Stadskanaal. De zaak betreft het bestemmingsplan "Cereswijk en Dideldom", dat op 27 januari 2014 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheid biedt voor een gecombineerde woon- en bedrijfsbestemming op zijn perceel, dat zich binnen de geluidzone van een nabijgelegen industrieterrein bevindt. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de bouw van nieuwe woningen binnen deze geluidzone ongewenst is, omdat dit de bedrijven op het industrieterrein zou belemmeren.

Tijdens de zitting op 2 september 2014 is de zaak behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door W.M. van Dijk en de raad door G. Metselaar en Y.S. Scheringa. De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze vrijheid terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone toe te staan, en dat de belangen van de bedrijven op het industrieterrein zwaarder wegen dan de belangen van de appellant bij woningbouw.

De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de raad niet gehouden was om in het nieuwe bestemmingsplan de mogelijkheid van woningbouw op het perceel van de appellant op te nemen, ondanks het feit dat het college van gedeputeerde staten in het verleden goedkeuring had onthouden aan een eerder plan vanwege de afwezigheid van deze mogelijkheid. De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201403110/1/R4.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Stadskanaal,
en
de raad van de gemeente Stadskanaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Cereswijk en Dideldom" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door W.M. van Dijk, en de raad, vertegenwoordigd door G. Metselaar en Y.S. Scheringa, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor het Ceresdorp, het bedrijventerrein Dideldom en een aantal bebouwingslinten in Stadskanaal. [appellant] is eigenaar van een in het plangebied gelegen perceel op de hoek van [locatie 1] en [locatie 2]. Het perceel grenst aan zijn noordoostzijde aan het buiten het plangebied gelegen gezoneerd industrieterrein Stadskanaal.
3. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een gecombineerde woon- en bedrijfsbestemming voor zijn perceel. Hij voert hiertoe aan dat de raad in het vorige bestemmingsplan evenmin had voorzien in de mogelijkheid van een bedrijfswoning op het perceel en dat dit toen voor het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) aanleiding was om aan dit plandeel goedkeuring te onthouden. Gelet op dit besluit van het college had de raad in dit nieuwe plan wel in de mogelijkheid van woningbouw moeten voorzien, aldus [appellant]. Voorts voert hij aan dat zijn perceel ligt in een lint van percelen met een woonbestemming, zodat het toestaan van de door hem gewenste bestemming niet leidt tot een verdergaande beperking voor de bedrijven op het naastgelegen industrieterrein.
3.1. De raad stelt dat de bouw van nieuwe woningen op het binnen de geluidzone van het industrieterrein gelegen perceel van [appellant] leidt tot een ongewenste belemmering voor de bedrijven op het gezoneerd industrieterrein. De door het college in het vorige plan geconstateerde inconsistentie is in dit nieuwe plan weggenomen doordat het, anders dan het vorige plan, niet meer voorziet in de mogelijkheid om nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone op te richten, aldus de raad.
3.2. Bij besluit van 20 februari 2007 heeft het college goedkeuring onthouden aan het vorige, door de raad op 17 juli 2006 vastgestelde, bestemmingsplan "Ceresdorp-Dideldom", voor zover dit betrekking had op het perceel van [appellant]. Het college heeft dit besluit als volgt gemotiveerd:
"Reclamant bezit een perceel op de hoek [locatie 1]/[locatie 2]. Dit perceel heeft de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 1" en is tevens gelegen binnen de bestemming "Geluidzone". Het gemeentebestuur vindt dat er binnen de bestaande geluidzone geen geluidgevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd. In de bestemming "Geluidzone" wordt echter aangegeven dat nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogen worden gebouwd. Daarnaast wordt via wijzigingsbevoegdheden die zijn gekoppeld aan diverse bestemmingen mogelijk gemaakt dat de woonfunctie binnen de zone kan worden uitgebreid. Tevens wordt in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" via wijziging de bouw van bedrijfswoningen toegestaan, onder de voorwaarde dat de geluidbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde. Het beleid van het gemeentebestuur is op dit punt niet consistent en de beslissing om de bouw van een bedrijfswoning niet toe te staan is niet deugdelijk gemotiveerd."
3.3. De Afdeling acht het door de raad aan zijn plan ten grondslag gelegde uitgangspunt om geen nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone toe te staan niet onredelijk. De Afdeling ziet in het aangevoerde voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor het perceel van [appellant] een uitzondering op dit uitgangspunt had moeten maken. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat nog niet alle geluidruimte op het industrieterrein is benut en dat woningbouw op het perceel van [appellant] ertoe zal leiden dat deze geluidruimte ook niet meer ten volle kan worden benut. Voor zover [appellant] erop wijst dat zijn perceel ligt in het verlengde van een bebouwingslint van woningen die alle binnen de geluidzone staan, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Wet geluidhinder voor de ter plaatse van de gevel van woningen binnen een geluidzone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, een hogere waarde dan 50 dB(A) kan worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan. In zoverre heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat nieuwbouw van een woning op het perceel van [appellant] binnen de geluidzone kan leiden tot verdergaande beperkingen voor de bedrijven op het industrieterrein dan de bestaande woningen binnen de geluidzone. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit een door de raad overgelegde kaart van het zonebeheer ter plaatse volgt dat op het perceel van [appellant] reeds sprake is van een geluidsniveau van meer dan 50 dB(A). De raad heeft in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de ontwikkeling en het functioneren van het industrieterrein dan aan het belang van [appellant] bij de mogelijkheid van woningbouw op zijn perceel. De door [appellant] gestelde omstandigheden dat er behoefte bestaat aan de door hem bedoelde bedrijfswoningen en dat de door hem gewenste bestemming een passende is ten opzichte van de reeds in het lint staande woningen, doen er niet aan af dat de raad om voormelde reden zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouw van nieuwe woningen binnen de geluidzone ongewenst is.
3.4. De omstandigheid dat het college goedkeuring heeft onthouden aan het vorige plan, voor zover dat betrekking heeft op het perceel van [appellant], wegens het ontbreken van de mogelijkheid van woningbouw, betekent voorts op zichzelf niet dat de raad gehouden was om in dit nieuwe plan wel te voorzien in deze mogelijkheid. Het behoort immers tot de beleidsvrijheid van de raad om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Naar aanleiding van het betoog dient wel te worden bezien of de door het college geconstateerde onregelmatigheid zich ook met betrekking tot dit nieuwe plan voordoet en of deze onregelmatigheid ertoe dient te leiden dat het besluit om deze reden in zoverre moet worden vernietigd.
Uit het besluit van het college volgt dat goedkeuring is onthouden omdat het vorige plan niet consistent was wat betreft de mogelijkheid om nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone op te richten, zodat het besluit van de raad wat betreft het perceel van [appellant] niet deugdelijk was gemotiveerd. De raad heeft aan het nieuwe plan wederom ten grondslag gelegd dat nieuwbouw van geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van het industrieterrein onwenselijk is, maar ook onweersproken toegelicht dat in dit nieuwe plan de door het college nog geconstateerde inconsistenties zijn weggenomen, nu het plan het toevoegen van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone in beginsel niet mogelijk maakt. In zoverre doet de door het college geconstateerde onregelmatigheid zich niet met betrekking tot dit plan voor.
4. [appellant] betoogt dat in opdracht van de stichting Stichting Rondom de Watertoren in overleg met het gemeentebestuur en met financiële steun van onder meer de provincie in 2012 een gebiedsvisie voor het gebied rondom de watertoren is opgesteld waarin voor zijn perceel is voorzien in een woonfunctie. Op basis van deze gebiedsvisie wordt met financiële steun van onder meer de provincie een projectplan gemaakt. Nu het bestemmingsplan de kaders beoogt te bieden voor de realisatie van dit projectplan, had het bestemmingsplan tevens moeten voorzien in de mogelijkheid van woningbouw op zijn perceel, aldus [appellant].
4.1. De raad stelt dat hij zich niet heeft verbonden aan de uitkomsten van het onderzoek naar de invulling van het gebied rondom de watertoren, zoals neergelegd in de gebiedsvisie en zoals momenteel wordt uitgewerkt in het projectplan. Een aantal onderdelen van de gebiedsvisie is mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan, aldus de raad. Het onderdeel van de gebiedsvisie dat betrekking heeft op de door [appellant] gewenste gecombineerde woon- en bedrijfsbestemming voor zijn perceel heeft de raad niet mogelijk gemaakt in het plan, omdat de raad geen nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone wil toestaan.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de raad de gebiedsvisie en het projectplan niet heeft vastgesteld. Om deze reden zijn de gebiedsvisie en het projectplan niet als beleid van de raad aan te merken, zodat ook geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre in strijd met zijn eigen beleid heeft vastgesteld. De omstandigheid dat het opstellen van de gebiedsvisie en het uitwerken daarvan in het projectplan met financiële steun van de overheid mogelijk wordt gemaakt, brengt evenmin mee dat de raad gehouden was de inhoud van deze stukken tot de zijne te maken. Dat de raad delen van het projectplan in het bestemmingsplan wel mogelijk heeft gemaakt en andere delen niet vanwege het uitgangspunt om geen nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone toe te staan, acht de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen, voorts niet onredelijk.
5. [appellant] betoogt dat het plan in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld, nu het verschillende definities voor het begrip ‘bedrijfswoning’ hanteert. Hij voert hiertoe aan dat voor de bouw van een nieuwe bedrijfswoning als aanvullende eis geldt dat permanent toezicht noodzakelijk is en dat deze eis niet aan bestaande bedrijfswoningen wordt gesteld.
5.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.3, aanhef en onder a, van de planregels geldt voor het bouwen van een bedrijfswoning dat het aantal bedrijfswoningen ten hoogste het bestaande aantal mag bedragen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder a, mag het bevoegd gezag onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3, onder a, en toestaan dat een bedrijfswoning wordt opgericht, mits permanent toezicht noodzakelijk is, gelet op de aard, omvang en continuïteit van het bedrijf;
Ingevolge artikel 1, lid 1.12, wordt onder bedrijfswoning verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, die verbonden is aan het ter plaatse gevestigde bedrijf.
5.2. Nu de in artikel 4, lid 4.3, onder a, genoemde voorwaarde betrekking heeft op het gebruikmaken van de in dit artikel bedoelde afwijkingsbevoegdheid voor de bouw van een nieuwe bedrijfswoning en geen omschrijving inhoudt van het begrip ‘bedrijfswoning’, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld. Het betoog van [appellant] bevat verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad in redelijkheid niet de in artikel 4, lid 4.3, onder a, genoemde voorwaarde heeft mogen stellen aan het toevoegen van nieuwe bedrijfswoningen in het plangebied.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van Leening
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
568-745.