ECLI:NL:RVS:2014:3865

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201402764/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgtoeslag en huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2014, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 22 oktober 2012 de zorgtoeslag van [appellant] over 2011 vastgesteld op € 703,00 en de teveel betaalde voorschotten van € 132,00 teruggevorderd. Daarnaast werd de huurtoeslag over 2011 vastgesteld op nihil, met een terugvordering van € 1.656,00. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht had gebaseerd op het verzamelinkomen van [appellant] over 2011, dat was vastgesteld op € 22.526,00.

[Appellant] betoogde dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen had moeten vaststellen op 95% van de bijstandsnorm, omdat hij onder de schuldsaneringsregeling viel. Hij stelde dat hij de toeslagen nodig had om zijn vaste lasten te dekken en dat de terugvorderingen van de Belastingdienst/Toeslagen zijn schuldenlast hadden verhoogd. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst/Toeslagen op basis van de wetgeving verplicht was om het verzamelinkomen te hanteren en dat er geen mogelijkheid was om hiervan af te wijken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het verzamelinkomen moest baseren en dat de stellingen van [appellant] niet voldoende waren onderbouwd. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201402764/1/A2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2014 in zaak nr. 13/3611 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2011 definitief berekend en vastgesteld op € 703,00 en de teveel betaalde voorschotten van € 132,00 teruggevorderd.
Bij besluit van gelijke datum heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2011 definitief berekend en vastgesteld op nihil en de teveel betaalde voorschotten van € 1.656,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 20 oktober 2014 ter zitting gevoegd behandeld met zaak nr. 201404871/1/A2, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, is verschenen.
Na de zitting heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 7 is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt) is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir wordt onder inkomensgegeven verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is toetsingsinkomen: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, herziet de Belastingdienst/Toeslagen, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die wijziging.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder inkomensgegeven:
1° indien over een kalenderjaar een aanslag inkomstenbelasting of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2° indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich bij de, in bezwaar gehandhaafde, onderscheiden besluiten van 22 oktober 2012 gebaseerd op het verzamelinkomen van [appellant] over 2011 van € 22.526,00 zoals in de aanslag inkomstenbelasting van de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) is opgenomen.
De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van [appellant] over 2011 had moeten vaststellen op 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm (hierna: het vrij te laten bedrag), omdat ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard bij vonnis van 26 november 2008 en die regeling nog van toepassing was in 2011. [appellant] voert aan dat hij de toeslagen nodig heeft om zijn vaste lasten te dragen, de schuldenlast is opgelopen door de terugvorderingen van de Belastingdienst/Toeslagen en hij als gevolg hiervan het risico liep dat de schuldsaneringsregeling zou worden beëindigd. Voorts voert [appellant] aan, onder verwijzing naar de door hem overgelegde brieven van de Belastingdienst van 6 juni 2013 en 13 juni 2013, dat de Belastingdienst hem heeft toegezegd geen maatregelen te zullen nemen voor de invordering van aanslagen inkomstenbelasting over een aantal jaren, hetgeen volgens [appellant] zal leiden tot een lager toetsingsinkomen.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen ter bepaling van de draagkracht op grond van de artikelen 7 en 8, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 21, aanhef en onder e, van de Awr, gehouden is om uit te gaan van het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 in zaak nr. 201003432/1/H2, dat de Wzt geen mogelijkheid biedt hiervan af te wijken. Uit de door de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde uitdraai van 8 juli 2013 volgt dat de inspecteur het verzamelinkomen van [appellant] in de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2011 heeft vastgesteld op € 22.526,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook terecht op dit bedrag gebaseerd bij de bepaling van de draagkracht voor de zorg- en huurtoeslag van [appellant] over 2011.
Dat de Belastingdienst afziet van de invordering van aanslagen inkomstenbelasting over een aantal jaren betekent niet, anders dan [appellant] aanvoert, dat het over 2011 vastgestelde verzamelinkomen wijzigt. De Belastingdienst/Toeslagen voert dan ook terecht aan dat voor herziening van het inkomen met toepassing van artikel 20 van de Awir geen aanleiding bestond.
[appellant] heeft zijn stelling in beroep ter zitting, dat een medewerker van de Belastingdienst in een telefoongesprek heeft toegezegd dat ter bepaling van de draagkracht in dit geval zou worden uitgegaan van het vrij te laten bedrag en niet van het verzamelinkomen, niet aannemelijk gemaakt met verifieerbare gegevens. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat [appellant] aan het telefoongesprek geen rechtens te honoreren verwachting kon ontlenen. De verwijzing door [appellant] in hoger beroep naar een brief van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin is vermeld dat de meeste wijzigingen telefonisch aan hem kunnen worden doorgegeven, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Deze vermelding laat onverlet dat het aan [appellant] is om zijn stelling over de telefonische toezegging aannemelijk te maken en dat hij hierin niet is geslaagd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Wortmann w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
615.