ECLI:NL:RVS:2014:3864

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201402508/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 5 maart 2014 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had op 10 februari 2014 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd dat Malta, als verantwoordelijk land op basis van de Dublinverordening, een veilige opvang voor de vreemdeling kon bieden. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat hij niet voldeed aan de eerder gegeven opdracht om een nieuw besluit te nemen.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 23 oktober 2014 geoordeeld dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De voorzieningenrechter had volgens de Raad ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was. De Raad concludeerde dat het rapport van Pro Asyl niet voldoende bewijs bood voor de stelling dat alleenstaande mannelijke Dublinclaimanten in Malta geen opvang zouden krijgen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de afwijzing van de verblijfsvergunning door de staatssecretaris werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om adequaat te motiveren dat de opvang in Malta voldoet aan de vereisten van de Europese regelgeving, en dat er geen reëel risico bestaat op schending van mensenrechten voor de vreemdeling. De Raad van State heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, wat gebruikelijk is in dergelijke zaken.

Uitspraak

201402508/1/V3.
Datum uitspraak: 23 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 maart 2014 in zaken nrs. 14/3428 en 14/3429 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft op 15 april 2013 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Niet in geschil is dat Malta op grond van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003 L 050; hierna: de Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van de in Nederland ingediende asielaanvraag.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft voldaan aan de in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 12 september 2013 in zaken nrs. 13/15617 en 13/15620, neergelegde opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de daarin opgenomen overwegingen, nu hij in het besluit van 10 februari 2014 onvoldoende heeft gemotiveerd dat ten opzichte van Malta kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voor deze overweging heeft de voorzieningenrechter, volgens de staatssecretaris, ten onrechte redengevend geacht dat gelet op het rapport van Pro Asyl van mei 2012, getiteld "Malta: Out of System" (hierna: het rapport van Pro Asyl), niet valt uit te sluiten dat aan de vreemdeling, als alleenstaande man die in het kader van de Dublinverordening wordt overgedragen, in Malta geen opvang zal worden geboden en hij daardoor een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De staatssecretaris voert daartoe aan dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat hij zich in het besluit van 10 februari 2014 gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat uit het rapport van Pro Asyl niet volgt dat alleenstaande mannelijke Dublinclaimanten, zoals de vreemdeling, in Malta in zijn algemeenheid geen opvang krijgen. Daarbij heeft hij betrokken dat de vreemdelingen die voor het rapport van Pro Asyl zijn ondervraagd in ieder geval tijdelijke opvang in Malta hebben gekregen en dat de redenen waarom die opvang niet is verlengd niet bekend zijn, zodat daaraan geen algemene conclusies kunnen worden verbonden, aldus de staatssecretaris. Verder heeft de voorzieningenrechter volgens de staatssecretaris niet onderkend dat de vreemdeling bij de Maltese autoriteiten kan klagen over een mogelijk gebrek aan opvang.
2.1. In haar uitspraak van 12 maart 2014 in zaak nr. 201301772/1/V4 heeft de Afdeling overwogen dat het rapport van Pro Asyl onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat aan alleenstaande mannelijke Dublinclaimanten in het algemeen geen opvang wordt geboden en dat hieruit ook niet volgt dat een vreemdeling niet bij de Maltese autoriteiten zou kunnen klagen over een mogelijk gebrek aan opvang. De voorzieningenrechter heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat ten opzichte van Malta kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 10 februari 2014 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 maart 2014 in zaak nr. 14/3428;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2014
633.