ECLI:NL:RVS:2014:3853

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201401842/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van last onder dwangsom en hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk ongegrond verklaard. Het college had op 9 april 2013 de last onder dwangsom, opgelegd aan [belanghebbende] op 15 februari 2007, ingetrokken. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de overtreding van artikel 2.1.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Reeuwijk 2006. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond en wijzigde later het besluit van 1 augustus 2013, waarbij de last onder dwangsom was opgeheven.

De rechtbank had in haar uitspraak van 22 januari 2014 geoordeeld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk was en het beroep tegen het gewijzigde besluit ongegrond verklaard. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 8 oktober 2014 werd de zaak behandeld, waarbij [belanghebbende] aanwezig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de last onder dwangsom bedoeld is om overtredingen ongedaan te maken of te voorkomen. De Afdeling concludeerde dat het college op goede gronden had besloten de last op te heffen, omdat er geen overtredingen waren geconstateerd en de situatie niet was veranderd. Het betoog van [appellant] dat de preventieve last niet had geleid tot het voorkomen van herhaling van de overtreding, werd verworpen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201401842/1/A1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Driebruggen, gemeente Reeuwijk, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2014 in zaak nr. 13/7081 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college de aan [belanghebbende] bij besluit van 15 februari 2007 opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot de overtreding van artikel 2.1.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Reeuwijk 2006 ingetrokken.
Bij besluit van 1 augustus 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 oktober 2013 heeft het college het besluit van 1 augustus 2013 gewijzigd in die zin dat het de bij besluit van 27 februari 2008 opgelegde last onder dwangsom heeft opgeheven.
Bij uitspraak van 22 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 1 augustus 2013 ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het tegen het besluit van 9 oktober 2013 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2014, waar [belanghebbende] is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:32, tweede lid, zoals dit luidde tot 1 juli 2009, strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge artikel 5:34, eerste lid, kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.
Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2006 Reeuwijk, zoals dit luidde tot 1 januari 2013, is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
2. [appellant] woont op het perceel [locatie 1]. De uitritten van dit perceel en het perceel [locatie 2], waarop het hekwerk is voorzien, zijn in een hoek van 90˚ ten opzichte van elkaar gesitueerd.
3. Bij besluit van 27 februari 2008 heeft het college, voor zover hier van belang, [belanghebbende] gelast met betrekking tot het hekwerk bij zijn woning artikel 2.1.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Reeuwijk 2006 na te leven en het hekwerk niet onbeperkt open te laten staan boven de openbare weg, onder oplegging van een dwangsom. Bij besluit van 9 oktober 2013 heeft het college deze preventieve last opgeheven. Het heeft daartoe overwogen dat voor het hek ontheffing en bouwvergunning is verleend bij het besluit van 28 maart 2011 en dat de Afdeling in de uitspraak van 9 mei 2012 in zaak nr. 201109284/1/A1 met betrekking tot de ontheffing en bouwvergunning heeft overwogen dat doordat beide uitritten in een hoek van 90˚ ten opzichte van elkaar zijn gesitueerd, [belanghebbende] en [appellant] ook in een situatie dat er geen hek staat niet gelijktijdig de af- en inrit uit kunnen rijden en de conclusie dan ook is dat [appellant] niet zodanige hinder ondervindt van het hek dat het college om deze reden geen ontheffing voor het hek heeft mogen verlenen. Volgens het college zijn sinds de oplegging van de last voorts geen overtredingen geconstateerd en derhalve geen dwangsommen verbeurd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel voor [belanghebbende] als voor [appellant] enige hinder zal blijven bestaan vanwege de feitelijke situatie, maar dat een preventieve last die situatie niet verandert en dat, aangezien ook geen overtredingen zijn geconstateerd, de preventieve last wordt opgeheven.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het besluit, gelet op artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), op goede gronden heeft genomen. Volgens hem dient dit artikel in samenhang te worden bezien met artikel 5:32, tweede lid, van de Awb, zoals dit luidde tot 1 juli 2009. [appellant] wijst er op dat het college de last onder dwangsom van 27 februari 2008 heeft opgelegd, omdat het hekwerk uitsluitend naar buiten toe geopend werd, terwijl dit ook naar binnen toe kan draaien. Deze situatie doet zich volgens hem nog steeds voor. Nu het voor [belanghebbende] onveranderd mogelijk is om zijn hek naar buiten toe open te laten staan wordt een van de doelstellingen van de last, het voorkomen van herhaling, niet bereikt.
4.1. Vast staat dat door [belanghebbende] is verzocht om de preventieve last onder dwangsom op te heffen. Voorts staat vast dat door het college geen overtredingen zijn geconstateerd. Het door [appellant] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat het college niet bevoegd was om de preventieve last op te heffen. De enkele stelling dat het hekwerk tot op de dag van vandaag uitsluitend naar buiten toe geopend wordt is daarvoor onvoldoende.
Uit de omstandigheid dat de last onder dwangsom ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen en de omstandigheid dat het hekwerk naar buiten toe open gedraaid kan worden, volgt voorts niet dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het opheffen van de preventieve last. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het college bij de belangenafweging heeft betrokken dat voor [appellant] enige hinder zal blijven bestaan wegens de feitelijke situatie, maar een preventieve last deze situatie niet verandert.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
580.