ECLI:NL:RVS:2014:3849

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201400880/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van gemaakte kosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 19 december 2013 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 4 november 2011 het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010 herzien en op nihil vastgesteld. Dit besluit werd door de Belastingdienst/Toeslagen in een later besluit van 22 juni 2012 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellante] ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2014, waar zowel [appellante] als de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd waren, werd de zaak behandeld. [appellante] voerde aan dat zij wel degelijk kosten voor kinderopvang had gemaakt en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij dit niet had aangetoond. Ze overhandigde bankafschriften en kwitanties als bewijs, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat deze stukken niet voldoende waren om aan te tonen dat de kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De kwitanties waren achteraf opgemaakt, wat de geloofwaardigheid van de bewijsvoering ondermijnde.

De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming baseert op de schriftelijke overeenkomst tussen de ouder en de houder van de kinderopvang, zoals vastgelegd in de Wet kinderopvang. Aangezien de door [appellante] overgelegde gegevens niet overeenkwamen met de daadwerkelijk betaalde kosten, werd geconcludeerd dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor ouders om goed gedocumenteerde en tijdige bewijsvoering te leveren bij aanvragen voor kinderopvangtoeslag, en benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten in de relatie tussen ouders en kinderopvang.

Uitspraak

201400880/1/A2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2013 in zaak nr. 12/3268 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010 herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 22 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen zijn gelijkluidend aan die van de Wet kinderopvang (hierna: Wko).
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het standpunt heeft ingenomen dat [appellante] niet heeft aangetoond in 2010 kosten voor kinderopvang te hebben gemaakt. Hiertoe voert [appellante] aan dat uit de door haar overgelegde bankafschriften en kwitanties blijkt dat zij al die kosten heeft voldaan. Verder betoogt [appellante] dat het onredelijk en niet proportioneel is om het voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010 op nihil vast te stellen.
2.1. Uit het besluit van 4 december 2009 blijkt dat [appellante] voor het berekeningsjaar 2010 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 34.840,00 heeft toegekend gekregen. [appellante] heeft een jaaroverzicht van het gastouderbureau van het jaar 2010 overgelegd, waarin is vermeld dat de totale opvangkosten in dat jaar € 36.600,00 waren.
Met de overgelegde stukken heeft [appellante] niet aangetoond dat zij meer kosten heeft gemaakt dan het bedrag aan voorschot dat aan haar is toegekend. Vaststaat dat de kwitanties achteraf zijn opgemaakt, zodat [appellante] daarmee niet heeft aangetoond dat zij het verschil tussen het voorschot en de geclaimde kosten heeft betaald.
2.2. Dat [appellante] heeft aangetoond dat zij een deel van de kosten van kinderopvang over 2010 heeft voldaan, betekent, anders dan zij betoogt, niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
In reactie op het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] de gegevens, waaronder het hiervoor onder 2.1 vermelde jaaroverzicht, verstrekt waaruit de door haar gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu het bedrag aan kosten dat [appellante] blijkens deze gegevens verschuldigd is, niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang in zoverre niet op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp, heeft plaatsgevonden.
3. Reeds gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Borman w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
636.